Engels

Nederlands

Present

  • I imbue
  • you imbue
  • he/she/it imbues
  • we imbue
  • you imbue
  • they imbue

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik week
  • jij weekt
  • hij/zij/het weekt
  • wij weken
  • jullie weken
  • zij weken

Simple past

  • I imbued
  • you imbued
  • he/she/it imbued
  • we imbued
  • you imbued
  • they imbued

Onvoltooid verleden tijd

  • ik weekte
  • jij weekte
  • hij/zij/het weekte
  • wij weekten
  • jullie weekten
  • zij weekten

Present perfect

  • I have imbued
  • you have imbued
  • he/she/it has imbued
  • we have imbued
  • you have imbued
  • they have imbued

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geweekt
  • jij hebt geweekt
  • hij/zij/het heeft geweekt
  • wij hebben geweekt
  • jullie hebben geweekt
  • zij hebben geweekt

Past perfect

  • I had imbued
  • you had imbued
  • he/she/it had imbued
  • we had imbued
  • you had imbued
  • they had imbued

Voltooid verleden tijd

  • ik had geweekt
  • jij had geweekt
  • hij/zij/het had geweekt
  • wij hadden geweekt
  • jullie hadden geweekt
  • zij hadden geweekt

Future

  • I will imbue
  • you will imbue
  • he/she/it will imbue
  • we will imbue
  • you will imbue
  • they will imbue

Toekomende tijd I

  • ik zal weken
  • jij zult weken
  • hij/zij/het zal weken
  • wij zullen weken
  • jullie zullen weken
  • zij zullen weken

Future perfect

  • I will have imbued
  • you will have imbued
  • he/she/it will have imbued
  • we will have imbued
  • you will have imbued
  • they will have imbued

Toekomende tijd II

  • ik zal geweekt hebben
  • jij zult geweekt hebben
  • hij/zij/het zal geweekt hebben
  • wij zullen geweekt hebben
  • jullie zullen geweekt hebben
  • zij zullen geweekt hebben

Conditional present

  • I would imbue
  • you would imbue
  • he/she/it would imbue
  • we would imbue
  • you would imbue
  • they would imbue

Conditionalis I

  • ik zou weken
  • jij zou weken
  • hij/zij/het zou weken
  • wij zouden weken
  • jullie zouden weken
  • zij zouden weken

Conditional perfect

  • I would have imbued
  • you would have imbued
  • he/she/it would have imbued
  • we would have imbued
  • you would have imbued
  • they would have imbued

Conditionalis II

  • ik zou hebben geweekt
  • jij zou hebben geweekt
  • hij/zij/het zou hebben geweekt
  • wij zouden hebben geweekt
  • jullie zouden hebben geweekt
  • zij zouden hebben geweekt

Imperative

  • you imbue
  • you imbue

Imperatief

  • jij week
  • jullie weekt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van imbue