Vervoeging van indoctrinate
Onbepaalde wijs (infinitief): to indoctrinate
Engels
Nederlands
Present
- I indoctrinate
- you indoctrinate
- he/she/it indoctrinates
- we indoctrinate
- you indoctrinate
- they indoctrinate
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik indoctrineer
- jij indoctrineert
- hij/zij/het indoctrineert
- wij indoctrineren
- jullie indoctrineren
- zij indoctrineren
Simple past
- I indoctrinated
- you indoctrinated
- he/she/it indoctrinated
- we indoctrinated
- you indoctrinated
- they indoctrinated
Onvoltooid verleden tijd
- ik indoctrineerde
- jij indoctrineerde
- hij/zij/het indoctrineerde
- wij indoctrineerden
- jullie indoctrineerden
- zij indoctrineerden
Present perfect
- I have indoctrinated
- you have indoctrinated
- he/she/it has indoctrinated
- we have indoctrinated
- you have indoctrinated
- they have indoctrinated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geïndoctrineerd
- jij hebt geïndoctrineerd
- hij/zij/het heeft geïndoctrineerd
- wij hebben geïndoctrineerd
- jullie hebben geïndoctrineerd
- zij hebben geïndoctrineerd
Past perfect
- I had indoctrinated
- you had indoctrinated
- he/she/it had indoctrinated
- we had indoctrinated
- you had indoctrinated
- they had indoctrinated
Voltooid verleden tijd
- ik had geïndoctrineerd
- jij had geïndoctrineerd
- hij/zij/het had geïndoctrineerd
- wij hadden geïndoctrineerd
- jullie hadden geïndoctrineerd
- zij hadden geïndoctrineerd
Future
- I will indoctrinate
- you will indoctrinate
- he/she/it will indoctrinate
- we will indoctrinate
- you will indoctrinate
- they will indoctrinate
Toekomende tijd I
- ik zal indoctrineren
- jij zult indoctrineren
- hij/zij/het zal indoctrineren
- wij zullen indoctrineren
- jullie zullen indoctrineren
- zij zullen indoctrineren
Future perfect
- I will have indoctrinated
- you will have indoctrinated
- he/she/it will have indoctrinated
- we will have indoctrinated
- you will have indoctrinated
- they will have indoctrinated
Toekomende tijd II
- ik zal geïndoctrineerd hebben
- jij zult geïndoctrineerd hebben
- hij/zij/het zal geïndoctrineerd hebben
- wij zullen geïndoctrineerd hebben
- jullie zullen geïndoctrineerd hebben
- zij zullen geïndoctrineerd hebben
Conditional present
- I would indoctrinate
- you would indoctrinate
- he/she/it would indoctrinate
- we would indoctrinate
- you would indoctrinate
- they would indoctrinate
Conditionalis I
- ik zou indoctrineren
- jij zou indoctrineren
- hij/zij/het zou indoctrineren
- wij zouden indoctrineren
- jullie zouden indoctrineren
- zij zouden indoctrineren
Conditional perfect
- I would have indoctrinated
- you would have indoctrinated
- he/she/it would have indoctrinated
- we would have indoctrinated
- you would have indoctrinated
- they would have indoctrinated
Conditionalis II
- ik zou hebben geïndoctrineerd
- jij zou hebben geïndoctrineerd
- hij/zij/het zou hebben geïndoctrineerd
- wij zouden hebben geïndoctrineerd
- jullie zouden hebben geïndoctrineerd
- zij zouden hebben geïndoctrineerd
Imperative
- you indoctrinate
- you indoctrinate
Imperatief
- jij indoctrineer
- jullie indoctrineert