Vervoeging van intermit
Onbepaalde wijs (infinitief): to intermit
Engels
Nederlands
Present
- I intermit
- you intermit
- he/she/it intermits
- we intermit
- you intermit
- they intermit
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pauzeer
- jij pauzeert
- hij/zij/het pauzeert
- wij pauzeren
- jullie pauzeren
- zij pauzeren
Simple past
- I intermitted
- you intermitted
- he/she/it intermitted
- we intermitted
- you intermitted
- they intermitted
Onvoltooid verleden tijd
- ik pauzeerde
- jij pauzeerde
- hij/zij/het pauzeerde
- wij pauzeerden
- jullie pauzeerden
- zij pauzeerden
Present perfect
- I have intermitted
- you have intermitted
- he/she/it has intermitted
- we have intermitted
- you have intermitted
- they have intermitted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepauzeerd
- jij hebt gepauzeerd
- hij/zij/het heeft gepauzeerd
- wij hebben gepauzeerd
- jullie hebben gepauzeerd
- zij hebben gepauzeerd
Past perfect
- I had intermitted
- you had intermitted
- he/she/it had intermitted
- we had intermitted
- you had intermitted
- they had intermitted
Voltooid verleden tijd
- ik had gepauzeerd
- jij had gepauzeerd
- hij/zij/het had gepauzeerd
- wij hadden gepauzeerd
- jullie hadden gepauzeerd
- zij hadden gepauzeerd
Future
- I will intermit
- you will intermit
- he/she/it will intermit
- we will intermit
- you will intermit
- they will intermit
Toekomende tijd I
- ik zal pauzeren
- jij zult pauzeren
- hij/zij/het zal pauzeren
- wij zullen pauzeren
- jullie zullen pauzeren
- zij zullen pauzeren
Future perfect
- I will have intermitted
- you will have intermitted
- he/she/it will have intermitted
- we will have intermitted
- you will have intermitted
- they will have intermitted
Toekomende tijd II
- ik zal gepauzeerd hebben
- jij zult gepauzeerd hebben
- hij/zij/het zal gepauzeerd hebben
- wij zullen gepauzeerd hebben
- jullie zullen gepauzeerd hebben
- zij zullen gepauzeerd hebben
Conditional present
- I would intermit
- you would intermit
- he/she/it would intermit
- we would intermit
- you would intermit
- they would intermit
Conditionalis I
- ik zou pauzeren
- jij zou pauzeren
- hij/zij/het zou pauzeren
- wij zouden pauzeren
- jullie zouden pauzeren
- zij zouden pauzeren
Conditional perfect
- I would have intermitted
- you would have intermitted
- he/she/it would have intermitted
- we would have intermitted
- you would have intermitted
- they would have intermitted
Conditionalis II
- ik zou hebben gepauzeerd
- jij zou hebben gepauzeerd
- hij/zij/het zou hebben gepauzeerd
- wij zouden hebben gepauzeerd
- jullie zouden hebben gepauzeerd
- zij zouden hebben gepauzeerd
Imperative
- you intermit
- you intermit
Imperatief
- jij pauzeer
- jullie pauzeert