Vervoeging van intern

Engels

Nederlands

Present

  • I intern
  • you intern
  • he/she/it interns
  • we intern
  • you intern
  • they intern

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hospiteer
  • jij hospiteert
  • hij/zij/het hospiteert
  • wij hospiteren
  • jullie hospiteren
  • zij hospiteren

Simple past

  • I interned
  • you interned
  • he/she/it interned
  • we interned
  • you interned
  • they interned

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hospiteerde
  • jij hospiteerde
  • hij/zij/het hospiteerde
  • wij hospiteerden
  • jullie hospiteerden
  • zij hospiteerden

Present perfect

  • I have interned
  • you have interned
  • he/she/it has interned
  • we have interned
  • you have interned
  • they have interned

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gehospiteerd
  • jij hebt gehospiteerd
  • hij/zij/het heeft gehospiteerd
  • wij hebben gehospiteerd
  • jullie hebben gehospiteerd
  • zij hebben gehospiteerd

Past perfect

  • I had interned
  • you had interned
  • he/she/it had interned
  • we had interned
  • you had interned
  • they had interned

Voltooid verleden tijd

  • ik had gehospiteerd
  • jij had gehospiteerd
  • hij/zij/het had gehospiteerd
  • wij hadden gehospiteerd
  • jullie hadden gehospiteerd
  • zij hadden gehospiteerd

Future

  • I will intern
  • you will intern
  • he/she/it will intern
  • we will intern
  • you will intern
  • they will intern

Toekomende tijd I

  • ik zal hospiteren
  • jij zult hospiteren
  • hij/zij/het zal hospiteren
  • wij zullen hospiteren
  • jullie zullen hospiteren
  • zij zullen hospiteren

Future perfect

  • I will have interned
  • you will have interned
  • he/she/it will have interned
  • we will have interned
  • you will have interned
  • they will have interned

Toekomende tijd II

  • ik zal gehospiteerd hebben
  • jij zult gehospiteerd hebben
  • hij/zij/het zal gehospiteerd hebben
  • wij zullen gehospiteerd hebben
  • jullie zullen gehospiteerd hebben
  • zij zullen gehospiteerd hebben

Conditional present

  • I would intern
  • you would intern
  • he/she/it would intern
  • we would intern
  • you would intern
  • they would intern

Conditionalis I

  • ik zou hospiteren
  • jij zou hospiteren
  • hij/zij/het zou hospiteren
  • wij zouden hospiteren
  • jullie zouden hospiteren
  • zij zouden hospiteren

Conditional perfect

  • I would have interned
  • you would have interned
  • he/she/it would have interned
  • we would have interned
  • you would have interned
  • they would have interned

Conditionalis II

  • ik zou hebben gehospiteerd
  • jij zou hebben gehospiteerd
  • hij/zij/het zou hebben gehospiteerd
  • wij zouden hebben gehospiteerd
  • jullie zouden hebben gehospiteerd
  • zij zouden hebben gehospiteerd

Imperative

  • you intern
  • you intern

Imperatief

  • jij hospiteer
  • jullie hospiteert

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van intern