Vervoeging van intersect
Onbepaalde wijs (infinitief): to intersect
Engels
Nederlands
Present
- I intersect
- you intersect
- he/she/it intersects
- we intersect
- you intersect
- they intersect
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontmoet
- jij ontmoet
- hij/zij/het ontmoet
- wij ontmoeten
- jullie ontmoeten
- zij ontmoeten
Simple past
- I intersected
- you intersected
- he/she/it intersected
- we intersected
- you intersected
- they intersected
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontmoette
- jij ontmoette
- hij/zij/het ontmoette
- wij ontmoetten
- jullie ontmoetten
- zij ontmoetten
Present perfect
- I have intersected
- you have intersected
- he/she/it has intersected
- we have intersected
- you have intersected
- they have intersected
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontmoet
- jij hebt ontmoet
- hij/zij/het heeft ontmoet
- wij hebben ontmoet
- jullie hebben ontmoet
- zij hebben ontmoet
Past perfect
- I had intersected
- you had intersected
- he/she/it had intersected
- we had intersected
- you had intersected
- they had intersected
Voltooid verleden tijd
- ik had ontmoet
- jij had ontmoet
- hij/zij/het had ontmoet
- wij hadden ontmoet
- jullie hadden ontmoet
- zij hadden ontmoet
Future
- I will intersect
- you will intersect
- he/she/it will intersect
- we will intersect
- you will intersect
- they will intersect
Toekomende tijd I
- ik zal ontmoeten
- jij zult ontmoeten
- hij/zij/het zal ontmoeten
- wij zullen ontmoeten
- jullie zullen ontmoeten
- zij zullen ontmoeten
Future perfect
- I will have intersected
- you will have intersected
- he/she/it will have intersected
- we will have intersected
- you will have intersected
- they will have intersected
Toekomende tijd II
- ik zal ontmoet hebben
- jij zult ontmoet hebben
- hij/zij/het zal ontmoet hebben
- wij zullen ontmoet hebben
- jullie zullen ontmoet hebben
- zij zullen ontmoet hebben
Conditional present
- I would intersect
- you would intersect
- he/she/it would intersect
- we would intersect
- you would intersect
- they would intersect
Conditionalis I
- ik zou ontmoeten
- jij zou ontmoeten
- hij/zij/het zou ontmoeten
- wij zouden ontmoeten
- jullie zouden ontmoeten
- zij zouden ontmoeten
Conditional perfect
- I would have intersected
- you would have intersected
- he/she/it would have intersected
- we would have intersected
- you would have intersected
- they would have intersected
Conditionalis II
- ik zou hebben ontmoet
- jij zou hebben ontmoet
- hij/zij/het zou hebben ontmoet
- wij zouden hebben ontmoet
- jullie zouden hebben ontmoet
- zij zouden hebben ontmoet
Imperative
- you intersect
- you intersect
Imperatief
- jij ontmoet
- jullie ontmoet