Vervoeging van irrigate

Engels

Nederlands

Present

  • I irrigate
  • you irrigate
  • he/she/it irrigates
  • we irrigate
  • you irrigate
  • they irrigate

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bevloei
  • jij bevloeit
  • hij/zij/het bevloeit
  • wij bevloeien
  • jullie bevloeien
  • zij bevloeien

Simple past

  • I irrigated
  • you irrigated
  • he/she/it irrigated
  • we irrigated
  • you irrigated
  • they irrigated

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bevloeide
  • jij bevloeide
  • hij/zij/het bevloeide
  • wij bevloeiden
  • jullie bevloeiden
  • zij bevloeiden

Present perfect

  • I have irrigated
  • you have irrigated
  • he/she/it has irrigated
  • we have irrigated
  • you have irrigated
  • they have irrigated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bevloeid
  • jij hebt bevloeid
  • hij/zij/het heeft bevloeid
  • wij hebben bevloeid
  • jullie hebben bevloeid
  • zij hebben bevloeid

Past perfect

  • I had irrigated
  • you had irrigated
  • he/she/it had irrigated
  • we had irrigated
  • you had irrigated
  • they had irrigated

Voltooid verleden tijd

  • ik had bevloeid
  • jij had bevloeid
  • hij/zij/het had bevloeid
  • wij hadden bevloeid
  • jullie hadden bevloeid
  • zij hadden bevloeid

Future

  • I will irrigate
  • you will irrigate
  • he/she/it will irrigate
  • we will irrigate
  • you will irrigate
  • they will irrigate

Toekomende tijd I

  • ik zal bevloeien
  • jij zult bevloeien
  • hij/zij/het zal bevloeien
  • wij zullen bevloeien
  • jullie zullen bevloeien
  • zij zullen bevloeien

Future perfect

  • I will have irrigated
  • you will have irrigated
  • he/she/it will have irrigated
  • we will have irrigated
  • you will have irrigated
  • they will have irrigated

Toekomende tijd II

  • ik zal bevloeid hebben
  • jij zult bevloeid hebben
  • hij/zij/het zal bevloeid hebben
  • wij zullen bevloeid hebben
  • jullie zullen bevloeid hebben
  • zij zullen bevloeid hebben

Conditional present

  • I would irrigate
  • you would irrigate
  • he/she/it would irrigate
  • we would irrigate
  • you would irrigate
  • they would irrigate

Conditionalis I

  • ik zou bevloeien
  • jij zou bevloeien
  • hij/zij/het zou bevloeien
  • wij zouden bevloeien
  • jullie zouden bevloeien
  • zij zouden bevloeien

Conditional perfect

  • I would have irrigated
  • you would have irrigated
  • he/she/it would have irrigated
  • we would have irrigated
  • you would have irrigated
  • they would have irrigated

Conditionalis II

  • ik zou hebben bevloeid
  • jij zou hebben bevloeid
  • hij/zij/het zou hebben bevloeid
  • wij zouden hebben bevloeid
  • jullie zouden hebben bevloeid
  • zij zouden hebben bevloeid

Imperative

  • you irrigate
  • you irrigate

Imperatief

  • jij bevloei
  • jullie bevloeit

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van irrigate