Vervoeging van leaf

Vertaling: bladeren

Engels

Nederlands

Present

  • I leaf
  • you leaf
  • he/she/it leafs
  • we leaf
  • you leaf
  • they leaf

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik blader
  • jij bladert
  • hij/zij/het bladert
  • wij bladeren
  • jullie bladeren
  • zij bladeren

Simple past

  • I leafed
  • you leafed
  • he/she/it leafed
  • we leafed
  • you leafed
  • they leafed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bladerde
  • jij bladerde
  • hij/zij/het bladerde
  • wij bladerden
  • jullie bladerden
  • zij bladerden

Present perfect

  • I have leafed
  • you have leafed
  • he/she/it has leafed
  • we have leafed
  • you have leafed
  • they have leafed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gebladerd
  • jij hebt gebladerd
  • hij/zij/het heeft gebladerd
  • wij hebben gebladerd
  • jullie hebben gebladerd
  • zij hebben gebladerd

Past perfect

  • I had leafed
  • you had leafed
  • he/she/it had leafed
  • we had leafed
  • you had leafed
  • they had leafed

Voltooid verleden tijd

  • ik had gebladerd
  • jij had gebladerd
  • hij/zij/het had gebladerd
  • wij hadden gebladerd
  • jullie hadden gebladerd
  • zij hadden gebladerd

Future

  • I will leaf
  • you will leaf
  • he/she/it will leaf
  • we will leaf
  • you will leaf
  • they will leaf

Toekomende tijd I

  • ik zal bladeren
  • jij zult bladeren
  • hij/zij/het zal bladeren
  • wij zullen bladeren
  • jullie zullen bladeren
  • zij zullen bladeren

Future perfect

  • I will have leafed
  • you will have leafed
  • he/she/it will have leafed
  • we will have leafed
  • you will have leafed
  • they will have leafed

Toekomende tijd II

  • ik zal gebladerd hebben
  • jij zult gebladerd hebben
  • hij/zij/het zal gebladerd hebben
  • wij zullen gebladerd hebben
  • jullie zullen gebladerd hebben
  • zij zullen gebladerd hebben

Conditional present

  • I would leaf
  • you would leaf
  • he/she/it would leaf
  • we would leaf
  • you would leaf
  • they would leaf

Conditionalis I

  • ik zou bladeren
  • jij zou bladeren
  • hij/zij/het zou bladeren
  • wij zouden bladeren
  • jullie zouden bladeren
  • zij zouden bladeren

Conditional perfect

  • I would have leafed
  • you would have leafed
  • he/she/it would have leafed
  • we would have leafed
  • you would have leafed
  • they would have leafed

Conditionalis II

  • ik zou hebben gebladerd
  • jij zou hebben gebladerd
  • hij/zij/het zou hebben gebladerd
  • wij zouden hebben gebladerd
  • jullie zouden hebben gebladerd
  • zij zouden hebben gebladerd

Imperative

  • you leaf
  • you leaf

Imperatief

  • jij blader
  • jullie bladert

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van leaf