Vervoeging van leap
Onbepaalde wijs (infinitief): to leap
Engels
Nederlands
Present
- I leap
- you leap
- he/she/it leaps
- we leap
- you leap
- they leap
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spring
- jij springt
- hij/zij/het springt
- wij springen
- jullie springen
- zij springen
Simple past
- I leapt; leaped
- you leapt; leaped
- he/she/it leapt; leaped
- we leapt; leaped
- you leapt; leaped
- they leapt; leaped
Onvoltooid verleden tijd
- ik sprong
- jij sprong
- hij/zij/het sprong
- wij sprongen
- jullie sprongen
- zij sprongen
Present perfect
- I have leapt; leaped
- you have leapt; leaped
- he/she/it has leapt; leaped
- we have leapt; leaped
- you have leapt; leaped
- they have leapt; leaped
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesprongen
- jij hebt gesprongen
- hij/zij/het heeft gesprongen
- wij hebben gesprongen
- jullie hebben gesprongen
- zij hebben gesprongen
Past perfect
- I had leapt; leaped
- you had leapt; leaped
- he/she/it had leapt; leaped
- we had leapt; leaped
- you had leapt; leaped
- they had leapt; leaped
Voltooid verleden tijd
- ik had gesprongen
- jij had gesprongen
- hij/zij/het had gesprongen
- wij hadden gesprongen
- jullie hadden gesprongen
- zij hadden gesprongen
Future
- I will leap
- you will leap
- he/she/it will leap
- we will leap
- you will leap
- they will leap
Toekomende tijd I
- ik zal springen
- jij zult springen
- hij/zij/het zal springen
- wij zullen springen
- jullie zullen springen
- zij zullen springen
Future perfect
- I will have leapt; leaped
- you will have leapt; leaped
- he/she/it will have leapt; leaped
- we will have leapt; leaped
- you will have leapt; leaped
- they will have leapt; leaped
Toekomende tijd II
- ik zal gesprongen hebben
- jij zult gesprongen hebben
- hij/zij/het zal gesprongen hebben
- wij zullen gesprongen hebben
- jullie zullen gesprongen hebben
- zij zullen gesprongen hebben
Conditional present
- I would leap
- you would leap
- he/she/it would leap
- we would leap
- you would leap
- they would leap
Conditionalis I
- ik zou springen
- jij zou springen
- hij/zij/het zou springen
- wij zouden springen
- jullie zouden springen
- zij zouden springen
Conditional perfect
- I would have leapt; leaped
- you would have leapt; leaped
- he/she/it would have leapt; leaped
- we would have leapt; leaped
- you would have leapt; leaped
- they would have leapt; leaped
Conditionalis II
- ik zou hebben gesprongen
- jij zou hebben gesprongen
- hij/zij/het zou hebben gesprongen
- wij zouden hebben gesprongen
- jullie zouden hebben gesprongen
- zij zouden hebben gesprongen
Imperative
- you leap
- you leap
Imperatief
- jij spring
- jullie springt