Vervoeging van materialize
Onbepaalde wijs (infinitief): to materialize
Engels
Nederlands
Present
- I materialize
- you materialize
- he/she/it materializes
- we materialize
- you materialize
- they materialize
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verstoffelijk
- jij verstoffelijkt
- hij/zij/het verstoffelijkt
- wij verstoffelijken
- jullie verstoffelijken
- zij verstoffelijken
Simple past
- I materialized
- you materialized
- he/she/it materialized
- we materialized
- you materialized
- they materialized
Onvoltooid verleden tijd
- ik verstoffelijkte
- jij verstoffelijkte
- hij/zij/het verstoffelijkte
- wij verstoffelijkten
- jullie verstoffelijkten
- zij verstoffelijkten
Present perfect
- I have materialized
- you have materialized
- he/she/it has materialized
- we have materialized
- you have materialized
- they have materialized
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verstoffelijkt
- jij hebt verstoffelijkt
- hij/zij/het heeft verstoffelijkt
- wij hebben verstoffelijkt
- jullie hebben verstoffelijkt
- zij hebben verstoffelijkt
Past perfect
- I had materialized
- you had materialized
- he/she/it had materialized
- we had materialized
- you had materialized
- they had materialized
Voltooid verleden tijd
- ik had verstoffelijkt
- jij had verstoffelijkt
- hij/zij/het had verstoffelijkt
- wij hadden verstoffelijkt
- jullie hadden verstoffelijkt
- zij hadden verstoffelijkt
Future
- I will materialize
- you will materialize
- he/she/it will materialize
- we will materialize
- you will materialize
- they will materialize
Toekomende tijd I
- ik zal verstoffelijken
- jij zult verstoffelijken
- hij/zij/het zal verstoffelijken
- wij zullen verstoffelijken
- jullie zullen verstoffelijken
- zij zullen verstoffelijken
Future perfect
- I will have materialized
- you will have materialized
- he/she/it will have materialized
- we will have materialized
- you will have materialized
- they will have materialized
Toekomende tijd II
- ik zal verstoffelijkt hebben
- jij zult verstoffelijkt hebben
- hij/zij/het zal verstoffelijkt hebben
- wij zullen verstoffelijkt hebben
- jullie zullen verstoffelijkt hebben
- zij zullen verstoffelijkt hebben
Conditional present
- I would materialize
- you would materialize
- he/she/it would materialize
- we would materialize
- you would materialize
- they would materialize
Conditionalis I
- ik zou verstoffelijken
- jij zou verstoffelijken
- hij/zij/het zou verstoffelijken
- wij zouden verstoffelijken
- jullie zouden verstoffelijken
- zij zouden verstoffelijken
Conditional perfect
- I would have materialized
- you would have materialized
- he/she/it would have materialized
- we would have materialized
- you would have materialized
- they would have materialized
Conditionalis II
- ik zou hebben verstoffelijkt
- jij zou hebben verstoffelijkt
- hij/zij/het zou hebben verstoffelijkt
- wij zouden hebben verstoffelijkt
- jullie zouden hebben verstoffelijkt
- zij zouden hebben verstoffelijkt
Imperative
- you materialize
- you materialize
Imperatief
- jij verstoffelijk
- jullie verstoffelijkt