Vervoeging van overbid

Vertaling: overbieden

Engels

Nederlands

Present

  • I overbid
  • you overbid
  • he/she/it overbids
  • we overbid
  • you overbid
  • they overbid

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik overbied
  • jij overbiedt
  • hij/zij/het overbiedt
  • wij overbieden
  • jullie overbieden
  • zij overbieden

Simple past

  • I overbid
  • you overbid
  • he/she/it overbid
  • we overbid
  • you overbid
  • they overbid

Onvoltooid verleden tijd

  • ik overbood
  • jij overbood
  • hij/zij/het overbood
  • wij overboden
  • jullie overboden
  • zij overboden

Present perfect

  • I have overbidden; overbid
  • you have overbidden; overbid
  • he/she/it has overbidden; overbid
  • we have overbidden; overbid
  • you have overbidden; overbid
  • they have overbidden; overbid

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb overboden
  • jij hebt overboden
  • hij/zij/het heeft overboden
  • wij hebben overboden
  • jullie hebben overboden
  • zij hebben overboden

Past perfect

  • I had overbidden; overbid
  • you had overbidden; overbid
  • he/she/it had overbidden; overbid
  • we had overbidden; overbid
  • you had overbidden; overbid
  • they had overbidden; overbid

Voltooid verleden tijd

  • ik had overboden
  • jij had overboden
  • hij/zij/het had overboden
  • wij hadden overboden
  • jullie hadden overboden
  • zij hadden overboden

Future

  • I will overbid
  • you will overbid
  • he/she/it will overbid
  • we will overbid
  • you will overbid
  • they will overbid

Toekomende tijd I

  • ik zal overbieden
  • jij zult overbieden
  • hij/zij/het zal overbieden
  • wij zullen overbieden
  • jullie zullen overbieden
  • zij zullen overbieden

Future perfect

  • I will have overbidden; overbid
  • you will have overbidden; overbid
  • he/she/it will have overbidden; overbid
  • we will have overbidden; overbid
  • you will have overbidden; overbid
  • they will have overbidden; overbid

Toekomende tijd II

  • ik zal overboden hebben
  • jij zult overboden hebben
  • hij/zij/het zal overboden hebben
  • wij zullen overboden hebben
  • jullie zullen overboden hebben
  • zij zullen overboden hebben

Conditional present

  • I would overbid
  • you would overbid
  • he/she/it would overbid
  • we would overbid
  • you would overbid
  • they would overbid

Conditionalis I

  • ik zou overbieden
  • jij zou overbieden
  • hij/zij/het zou overbieden
  • wij zouden overbieden
  • jullie zouden overbieden
  • zij zouden overbieden

Conditional perfect

  • I would have overbidden; overbid
  • you would have overbidden; overbid
  • he/she/it would have overbidden; overbid
  • we would have overbidden; overbid
  • you would have overbidden; overbid
  • they would have overbidden; overbid

Conditionalis II

  • ik zou hebben overboden
  • jij zou hebben overboden
  • hij/zij/het zou hebben overboden
  • wij zouden hebben overboden
  • jullie zouden hebben overboden
  • zij zouden hebben overboden

Imperative

  • you overbid
  • you overbid

Imperatief

  • jij overbied
  • jullie overbiedt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van overbid