Vervoeging van overrule
Onbepaalde wijs (infinitief): to overrule
Engels
Nederlands
Present
- I overrule
- you overrule
- he/she/it overrules
- we overrule
- you overrule
- they overrule
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik overrul
- jij overrult
- hij/zij/het overrult
- wij overrulen
- jullie overrulen
- zij overrulen
Simple past
- I overruled
- you overruled
- he/she/it overruled
- we overruled
- you overruled
- they overruled
Onvoltooid verleden tijd
- ik overrulde
- jij overrulde
- hij/zij/het overrulde
- wij overrulden
- jullie overrulden
- zij overrulden
Present perfect
- I have overruled
- you have overruled
- he/she/it has overruled
- we have overruled
- you have overruled
- they have overruled
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb overruld
- jij hebt overruld
- hij/zij/het heeft overruld
- wij hebben overruld
- jullie hebben overruld
- zij hebben overruld
Past perfect
- I had overruled
- you had overruled
- he/she/it had overruled
- we had overruled
- you had overruled
- they had overruled
Voltooid verleden tijd
- ik had overruld
- jij had overruld
- hij/zij/het had overruld
- wij hadden overruld
- jullie hadden overruld
- zij hadden overruld
Future
- I will overrule
- you will overrule
- he/she/it will overrule
- we will overrule
- you will overrule
- they will overrule
Toekomende tijd I
- ik zal overrulen
- jij zult overrulen
- hij/zij/het zal overrulen
- wij zullen overrulen
- jullie zullen overrulen
- zij zullen overrulen
Future perfect
- I will have overruled
- you will have overruled
- he/she/it will have overruled
- we will have overruled
- you will have overruled
- they will have overruled
Toekomende tijd II
- ik zal overruld hebben
- jij zult overruld hebben
- hij/zij/het zal overruld hebben
- wij zullen overruld hebben
- jullie zullen overruld hebben
- zij zullen overruld hebben
Conditional present
- I would overrule
- you would overrule
- he/she/it would overrule
- we would overrule
- you would overrule
- they would overrule
Conditionalis I
- ik zou overrulen
- jij zou overrulen
- hij/zij/het zou overrulen
- wij zouden overrulen
- jullie zouden overrulen
- zij zouden overrulen
Conditional perfect
- I would have overruled
- you would have overruled
- he/she/it would have overruled
- we would have overruled
- you would have overruled
- they would have overruled
Conditionalis II
- ik zou hebben overruld
- jij zou hebben overruld
- hij/zij/het zou hebben overruld
- wij zouden hebben overruld
- jullie zouden hebben overruld
- zij zouden hebben overruld
Imperative
- you overrule
- you overrule
Imperatief
- jij overrul
- jullie overrult