Vervoeging van pant

Engels

Nederlands

Present

  • I pant
  • you pant
  • he/she/it pants
  • we pant
  • you pant
  • they pant

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hijg
  • jij hijgt
  • hij/zij/het hijgt
  • wij hijgen
  • jullie hijgen
  • zij hijgen

Simple past

  • I panted
  • you panted
  • he/she/it panted
  • we panted
  • you panted
  • they panted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hijgde
  • jij hijgde
  • hij/zij/het hijgde
  • wij hijgden
  • jullie hijgden
  • zij hijgden

Present perfect

  • I have panted
  • you have panted
  • he/she/it has panted
  • we have panted
  • you have panted
  • they have panted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gehijgd
  • jij hebt gehijgd
  • hij/zij/het heeft gehijgd
  • wij hebben gehijgd
  • jullie hebben gehijgd
  • zij hebben gehijgd

Past perfect

  • I had panted
  • you had panted
  • he/she/it had panted
  • we had panted
  • you had panted
  • they had panted

Voltooid verleden tijd

  • ik had gehijgd
  • jij had gehijgd
  • hij/zij/het had gehijgd
  • wij hadden gehijgd
  • jullie hadden gehijgd
  • zij hadden gehijgd

Future

  • I will pant
  • you will pant
  • he/she/it will pant
  • we will pant
  • you will pant
  • they will pant

Toekomende tijd I

  • ik zal hijgen
  • jij zult hijgen
  • hij/zij/het zal hijgen
  • wij zullen hijgen
  • jullie zullen hijgen
  • zij zullen hijgen

Future perfect

  • I will have panted
  • you will have panted
  • he/she/it will have panted
  • we will have panted
  • you will have panted
  • they will have panted

Toekomende tijd II

  • ik zal gehijgd hebben
  • jij zult gehijgd hebben
  • hij/zij/het zal gehijgd hebben
  • wij zullen gehijgd hebben
  • jullie zullen gehijgd hebben
  • zij zullen gehijgd hebben

Conditional present

  • I would pant
  • you would pant
  • he/she/it would pant
  • we would pant
  • you would pant
  • they would pant

Conditionalis I

  • ik zou hijgen
  • jij zou hijgen
  • hij/zij/het zou hijgen
  • wij zouden hijgen
  • jullie zouden hijgen
  • zij zouden hijgen

Conditional perfect

  • I would have panted
  • you would have panted
  • he/she/it would have panted
  • we would have panted
  • you would have panted
  • they would have panted

Conditionalis II

  • ik zou hebben gehijgd
  • jij zou hebben gehijgd
  • hij/zij/het zou hebben gehijgd
  • wij zouden hebben gehijgd
  • jullie zouden hebben gehijgd
  • zij zouden hebben gehijgd

Imperative

  • you pant
  • you pant

Imperatief

  • jij hijg
  • jullie hijgt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van pant