Vervoeging van potter

Engels

Nederlands

Present

  • I potter
  • you potter
  • he/she/it potters
  • we potter
  • you potter
  • they potter

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik knutsel
  • jij knutselt
  • hij/zij/het knutselt
  • wij knutselen
  • jullie knutselen
  • zij knutselen

Simple past

  • I pottered
  • you pottered
  • he/she/it pottered
  • we pottered
  • you pottered
  • they pottered

Onvoltooid verleden tijd

  • ik knutselde
  • jij knutselde
  • hij/zij/het knutselde
  • wij knutselden
  • jullie knutselden
  • zij knutselden

Present perfect

  • I have pottered
  • you have pottered
  • he/she/it has pottered
  • we have pottered
  • you have pottered
  • they have pottered

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geknutseld
  • jij hebt geknutseld
  • hij/zij/het heeft geknutseld
  • wij hebben geknutseld
  • jullie hebben geknutseld
  • zij hebben geknutseld

Past perfect

  • I had pottered
  • you had pottered
  • he/she/it had pottered
  • we had pottered
  • you had pottered
  • they had pottered

Voltooid verleden tijd

  • ik had geknutseld
  • jij had geknutseld
  • hij/zij/het had geknutseld
  • wij hadden geknutseld
  • jullie hadden geknutseld
  • zij hadden geknutseld

Future

  • I will potter
  • you will potter
  • he/she/it will potter
  • we will potter
  • you will potter
  • they will potter

Toekomende tijd I

  • ik zal knutselen
  • jij zult knutselen
  • hij/zij/het zal knutselen
  • wij zullen knutselen
  • jullie zullen knutselen
  • zij zullen knutselen

Future perfect

  • I will have pottered
  • you will have pottered
  • he/she/it will have pottered
  • we will have pottered
  • you will have pottered
  • they will have pottered

Toekomende tijd II

  • ik zal geknutseld hebben
  • jij zult geknutseld hebben
  • hij/zij/het zal geknutseld hebben
  • wij zullen geknutseld hebben
  • jullie zullen geknutseld hebben
  • zij zullen geknutseld hebben

Conditional present

  • I would potter
  • you would potter
  • he/she/it would potter
  • we would potter
  • you would potter
  • they would potter

Conditionalis I

  • ik zou knutselen
  • jij zou knutselen
  • hij/zij/het zou knutselen
  • wij zouden knutselen
  • jullie zouden knutselen
  • zij zouden knutselen

Conditional perfect

  • I would have pottered
  • you would have pottered
  • he/she/it would have pottered
  • we would have pottered
  • you would have pottered
  • they would have pottered

Conditionalis II

  • ik zou hebben geknutseld
  • jij zou hebben geknutseld
  • hij/zij/het zou hebben geknutseld
  • wij zouden hebben geknutseld
  • jullie zouden hebben geknutseld
  • zij zouden hebben geknutseld

Imperative

  • you potter
  • you potter

Imperatief

  • jij knutsel
  • jullie knutselt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van potter