Engels

Nederlands

Present

  • I raven
  • you raven
  • he/she/it ravens
  • we raven
  • you raven
  • they raven

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schrok
  • jij schrokt
  • hij/zij/het schrokt
  • wij schrokken
  • jullie schrokken
  • zij schrokken

Simple past

  • I ravened
  • you ravened
  • he/she/it ravened
  • we ravened
  • you ravened
  • they ravened

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schrokte
  • jij schrokte
  • hij/zij/het schrokte
  • wij schrokten
  • jullie schrokten
  • zij schrokten

Present perfect

  • I have ravened
  • you have ravened
  • he/she/it has ravened
  • we have ravened
  • you have ravened
  • they have ravened

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geschrokt
  • jij hebt geschrokt
  • hij/zij/het heeft geschrokt
  • wij hebben geschrokt
  • jullie hebben geschrokt
  • zij hebben geschrokt

Past perfect

  • I had ravened
  • you had ravened
  • he/she/it had ravened
  • we had ravened
  • you had ravened
  • they had ravened

Voltooid verleden tijd

  • ik had geschrokt
  • jij had geschrokt
  • hij/zij/het had geschrokt
  • wij hadden geschrokt
  • jullie hadden geschrokt
  • zij hadden geschrokt

Future

  • I will raven
  • you will raven
  • he/she/it will raven
  • we will raven
  • you will raven
  • they will raven

Toekomende tijd I

  • ik zal schrokken
  • jij zult schrokken
  • hij/zij/het zal schrokken
  • wij zullen schrokken
  • jullie zullen schrokken
  • zij zullen schrokken

Future perfect

  • I will have ravened
  • you will have ravened
  • he/she/it will have ravened
  • we will have ravened
  • you will have ravened
  • they will have ravened

Toekomende tijd II

  • ik zal geschrokt hebben
  • jij zult geschrokt hebben
  • hij/zij/het zal geschrokt hebben
  • wij zullen geschrokt hebben
  • jullie zullen geschrokt hebben
  • zij zullen geschrokt hebben

Conditional present

  • I would raven
  • you would raven
  • he/she/it would raven
  • we would raven
  • you would raven
  • they would raven

Conditionalis I

  • ik zou schrokken
  • jij zou schrokken
  • hij/zij/het zou schrokken
  • wij zouden schrokken
  • jullie zouden schrokken
  • zij zouden schrokken

Conditional perfect

  • I would have ravened
  • you would have ravened
  • he/she/it would have ravened
  • we would have ravened
  • you would have ravened
  • they would have ravened

Conditionalis II

  • ik zou hebben geschrokt
  • jij zou hebben geschrokt
  • hij/zij/het zou hebben geschrokt
  • wij zouden hebben geschrokt
  • jullie zouden hebben geschrokt
  • zij zouden hebben geschrokt

Imperative

  • you raven
  • you raven

Imperatief

  • jij schrok
  • jullie schrokt

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van raven