Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it renounces
  • they renounce

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het zweert af
  • zij zweren af

Simple past

  • he/she/it renounced
  • they renounced

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het zwoor af
  • zij zworen af

Present perfect

  • he/she/it has renounced
  • they have renounced

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is afgezworen
  • zij zijn afgezworen

Past perfect

  • he/she/it had renounced
  • they had renounced

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was afgezworen
  • zij waren afgezworen

Future

  • he/she/it will renounce
  • they will renounce

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal afzweren
  • zij zult afzweren

Future perfect

  • he/she/it will have renounced
  • they will have renounced

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal afgezworen zijn
  • zij zult afgezworen zijn

Conditional present

  • he/she/it would renounce
  • they would renounce

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal afzweren
  • zij zullen afzweren

Conditional perfect

  • he/she/it would have renounced
  • they would have renounced

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn afgezworen
  • zij zullen zijn afgezworen

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van renounce