Engels

Nederlands

Present

  • I revolve
  • you revolve
  • he/she/it revolves
  • we revolve
  • you revolve
  • they revolve

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik draai rond
  • jij draait rond
  • hij/zij/het draait rond
  • wij draaien rond
  • jullie draaien rond
  • zij draaien rond

Simple past

  • I revolved
  • you revolved
  • he/she/it revolved
  • we revolved
  • you revolved
  • they revolved

Onvoltooid verleden tijd

  • ik draaide rond
  • jij draaide rond
  • hij/zij/het draaide rond
  • wij draaiden rond
  • jullie draaiden rond
  • zij draaiden rond

Present perfect

  • I have revolved
  • you have revolved
  • he/she/it has revolved
  • we have revolved
  • you have revolved
  • they have revolved

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb rondgedraaid
  • jij hebt rondgedraaid
  • hij/zij/het heeft rondgedraaid
  • wij hebben rondgedraaid
  • jullie hebben rondgedraaid
  • zij hebben rondgedraaid

Past perfect

  • I had revolved
  • you had revolved
  • he/she/it had revolved
  • we had revolved
  • you had revolved
  • they had revolved

Voltooid verleden tijd

  • ik had rondgedraaid
  • jij had rondgedraaid
  • hij/zij/het had rondgedraaid
  • wij hadden rondgedraaid
  • jullie hadden rondgedraaid
  • zij hadden rondgedraaid

Future

  • I will revolve
  • you will revolve
  • he/she/it will revolve
  • we will revolve
  • you will revolve
  • they will revolve

Toekomende tijd I

  • ik zal ronddraaien
  • jij zult ronddraaien
  • hij/zij/het zal ronddraaien
  • wij zullen ronddraaien
  • jullie zullen ronddraaien
  • zij zullen ronddraaien

Future perfect

  • I will have revolved
  • you will have revolved
  • he/she/it will have revolved
  • we will have revolved
  • you will have revolved
  • they will have revolved

Toekomende tijd II

  • ik zal rondgedraaid hebben
  • jij zult rondgedraaid hebben
  • hij/zij/het zal rondgedraaid hebben
  • wij zullen rondgedraaid hebben
  • jullie zullen rondgedraaid hebben
  • zij zullen rondgedraaid hebben

Conditional present

  • I would revolve
  • you would revolve
  • he/she/it would revolve
  • we would revolve
  • you would revolve
  • they would revolve

Conditionalis I

  • ik zou ronddraaien
  • jij zou ronddraaien
  • hij/zij/het zou ronddraaien
  • wij zouden ronddraaien
  • jullie zouden ronddraaien
  • zij zouden ronddraaien

Conditional perfect

  • I would have revolved
  • you would have revolved
  • he/she/it would have revolved
  • we would have revolved
  • you would have revolved
  • they would have revolved

Conditionalis II

  • ik zou hebben rondgedraaid
  • jij zou hebben rondgedraaid
  • hij/zij/het zou hebben rondgedraaid
  • wij zouden hebben rondgedraaid
  • jullie zouden hebben rondgedraaid
  • zij zouden hebben rondgedraaid

Imperative

  • you revolve
  • you revolve

Imperatief

  • jij draai rond
  • jullie draait rond

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van revolve