Vervoeging van rime
Onbepaalde wijs (infinitief): to rime
Engels
Nederlands
Present
- I rime
- you rime
- he/she/it rimes
- we rime
- you rime
- they rime
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik rijm
- jij rijmt
- hij/zij/het rijmt
- wij rijmen
- jullie rijmen
- zij rijmen
Simple past
- I rimed
- you rimed
- he/she/it rimed
- we rimed
- you rimed
- they rimed
Onvoltooid verleden tijd
- ik rijmde
- jij rijmde
- hij/zij/het rijmde
- wij rijmden
- jullie rijmden
- zij rijmden
Present perfect
- I have rimed
- you have rimed
- he/she/it has rimed
- we have rimed
- you have rimed
- they have rimed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gerijmd
- jij hebt gerijmd
- hij/zij/het heeft gerijmd
- wij hebben gerijmd
- jullie hebben gerijmd
- zij hebben gerijmd
Past perfect
- I had rimed
- you had rimed
- he/she/it had rimed
- we had rimed
- you had rimed
- they had rimed
Voltooid verleden tijd
- ik had gerijmd
- jij had gerijmd
- hij/zij/het had gerijmd
- wij hadden gerijmd
- jullie hadden gerijmd
- zij hadden gerijmd
Future
- I will rime
- you will rime
- he/she/it will rime
- we will rime
- you will rime
- they will rime
Toekomende tijd I
- ik zal rijmen
- jij zult rijmen
- hij/zij/het zal rijmen
- wij zullen rijmen
- jullie zullen rijmen
- zij zullen rijmen
Future perfect
- I will have rimed
- you will have rimed
- he/she/it will have rimed
- we will have rimed
- you will have rimed
- they will have rimed
Toekomende tijd II
- ik zal gerijmd hebben
- jij zult gerijmd hebben
- hij/zij/het zal gerijmd hebben
- wij zullen gerijmd hebben
- jullie zullen gerijmd hebben
- zij zullen gerijmd hebben
Conditional present
- I would rime
- you would rime
- he/she/it would rime
- we would rime
- you would rime
- they would rime
Conditionalis I
- ik zou rijmen
- jij zou rijmen
- hij/zij/het zou rijmen
- wij zouden rijmen
- jullie zouden rijmen
- zij zouden rijmen
Conditional perfect
- I would have rimed
- you would have rimed
- he/she/it would have rimed
- we would have rimed
- you would have rimed
- they would have rimed
Conditionalis II
- ik zou hebben gerijmd
- jij zou hebben gerijmd
- hij/zij/het zou hebben gerijmd
- wij zouden hebben gerijmd
- jullie zouden hebben gerijmd
- zij zouden hebben gerijmd
Imperative
- you rime
- you rime
Imperatief
- jij rijm
- jullie rijmt