Vervoeging van sell
Onbepaalde wijs (infinitief): to sell
Engels
Nederlands
Present
- I sell
- you sell
- he/she/it sells
- we sell
- you sell
- they sell
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verkoop
- jij verkoopt
- hij/zij/het verkoopt
- wij verkopen
- jullie verkopen
- zij verkopen
Simple past
- I sold
- you sold
- he/she/it sold
- we sold
- you sold
- they sold
Onvoltooid verleden tijd
- ik verkocht
- jij verkocht
- hij/zij/het verkocht
- wij verkochten
- jullie verkochten
- zij verkochten
Present perfect
- I have sold
- you have sold
- he/she/it has sold
- we have sold
- you have sold
- they have sold
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verkocht
- jij hebt verkocht
- hij/zij/het heeft verkocht
- wij hebben verkocht
- jullie hebben verkocht
- zij hebben verkocht
Past perfect
- I had sold
- you had sold
- he/she/it had sold
- we had sold
- you had sold
- they had sold
Voltooid verleden tijd
- ik had verkocht
- jij had verkocht
- hij/zij/het had verkocht
- wij hadden verkocht
- jullie hadden verkocht
- zij hadden verkocht
Future
- I will sell
- you will sell
- he/she/it will sell
- we will sell
- you will sell
- they will sell
Toekomende tijd I
- ik zal verkopen
- jij zult verkopen
- hij/zij/het zal verkopen
- wij zullen verkopen
- jullie zullen verkopen
- zij zullen verkopen
Future perfect
- I will have sold
- you will have sold
- he/she/it will have sold
- we will have sold
- you will have sold
- they will have sold
Toekomende tijd II
- ik zal verkocht hebben
- jij zult verkocht hebben
- hij/zij/het zal verkocht hebben
- wij zullen verkocht hebben
- jullie zullen verkocht hebben
- zij zullen verkocht hebben
Conditional present
- I would sell
- you would sell
- he/she/it would sell
- we would sell
- you would sell
- they would sell
Conditionalis I
- ik zou verkopen
- jij zou verkopen
- hij/zij/het zou verkopen
- wij zouden verkopen
- jullie zouden verkopen
- zij zouden verkopen
Conditional perfect
- I would have sold
- you would have sold
- he/she/it would have sold
- we would have sold
- you would have sold
- they would have sold
Conditionalis II
- ik zou hebben verkocht
- jij zou hebben verkocht
- hij/zij/het zou hebben verkocht
- wij zouden hebben verkocht
- jullie zouden hebben verkocht
- zij zouden hebben verkocht
Imperative
- you sell
- you sell
Imperatief
- jij verkoop
- jullie verkoopt