Vervoeging van tabulate

Engels

Nederlands

Present

  • I tabulate
  • you tabulate
  • he/she/it tabulates
  • we tabulate
  • you tabulate
  • they tabulate

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik tabuleer
  • jij tabuleert
  • hij/zij/het tabuleert
  • wij tabuleren
  • jullie tabuleren
  • zij tabuleren

Simple past

  • I tabulated
  • you tabulated
  • he/she/it tabulated
  • we tabulated
  • you tabulated
  • they tabulated

Onvoltooid verleden tijd

  • ik tabuleerde
  • jij tabuleerde
  • hij/zij/het tabuleerde
  • wij tabuleerden
  • jullie tabuleerden
  • zij tabuleerden

Present perfect

  • I have tabulated
  • you have tabulated
  • he/she/it has tabulated
  • we have tabulated
  • you have tabulated
  • they have tabulated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getabuleerd
  • jij hebt getabuleerd
  • hij/zij/het heeft getabuleerd
  • wij hebben getabuleerd
  • jullie hebben getabuleerd
  • zij hebben getabuleerd

Past perfect

  • I had tabulated
  • you had tabulated
  • he/she/it had tabulated
  • we had tabulated
  • you had tabulated
  • they had tabulated

Voltooid verleden tijd

  • ik had getabuleerd
  • jij had getabuleerd
  • hij/zij/het had getabuleerd
  • wij hadden getabuleerd
  • jullie hadden getabuleerd
  • zij hadden getabuleerd

Future

  • I will tabulate
  • you will tabulate
  • he/she/it will tabulate
  • we will tabulate
  • you will tabulate
  • they will tabulate

Toekomende tijd I

  • ik zal tabuleren
  • jij zult tabuleren
  • hij/zij/het zal tabuleren
  • wij zullen tabuleren
  • jullie zullen tabuleren
  • zij zullen tabuleren

Future perfect

  • I will have tabulated
  • you will have tabulated
  • he/she/it will have tabulated
  • we will have tabulated
  • you will have tabulated
  • they will have tabulated

Toekomende tijd II

  • ik zal getabuleerd hebben
  • jij zult getabuleerd hebben
  • hij/zij/het zal getabuleerd hebben
  • wij zullen getabuleerd hebben
  • jullie zullen getabuleerd hebben
  • zij zullen getabuleerd hebben

Conditional present

  • I would tabulate
  • you would tabulate
  • he/she/it would tabulate
  • we would tabulate
  • you would tabulate
  • they would tabulate

Conditionalis I

  • ik zou tabuleren
  • jij zou tabuleren
  • hij/zij/het zou tabuleren
  • wij zouden tabuleren
  • jullie zouden tabuleren
  • zij zouden tabuleren

Conditional perfect

  • I would have tabulated
  • you would have tabulated
  • he/she/it would have tabulated
  • we would have tabulated
  • you would have tabulated
  • they would have tabulated

Conditionalis II

  • ik zou hebben getabuleerd
  • jij zou hebben getabuleerd
  • hij/zij/het zou hebben getabuleerd
  • wij zouden hebben getabuleerd
  • jullie zouden hebben getabuleerd
  • zij zouden hebben getabuleerd

Imperative

  • you tabulate
  • you tabulate

Imperatief

  • jij tabuleer
  • jullie tabuleert

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van tabulate