Vervoeging van tan

Engels

Nederlands

Present

  • I tan
  • you tan
  • he/she/it tans
  • we tan
  • you tan
  • they tan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik looi
  • jij looit
  • hij/zij/het looit
  • wij looien
  • jullie looien
  • zij looien

Simple past

  • I tanned
  • you tanned
  • he/she/it tanned
  • we tanned
  • you tanned
  • they tanned

Onvoltooid verleden tijd

  • ik looide
  • jij looide
  • hij/zij/het looide
  • wij looiden
  • jullie looiden
  • zij looiden

Present perfect

  • I have tanned
  • you have tanned
  • he/she/it has tanned
  • we have tanned
  • you have tanned
  • they have tanned

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gelooid
  • jij hebt gelooid
  • hij/zij/het heeft gelooid
  • wij hebben gelooid
  • jullie hebben gelooid
  • zij hebben gelooid

Past perfect

  • I had tanned
  • you had tanned
  • he/she/it had tanned
  • we had tanned
  • you had tanned
  • they had tanned

Voltooid verleden tijd

  • ik had gelooid
  • jij had gelooid
  • hij/zij/het had gelooid
  • wij hadden gelooid
  • jullie hadden gelooid
  • zij hadden gelooid

Future

  • I will tan
  • you will tan
  • he/she/it will tan
  • we will tan
  • you will tan
  • they will tan

Toekomende tijd I

  • ik zal looien
  • jij zult looien
  • hij/zij/het zal looien
  • wij zullen looien
  • jullie zullen looien
  • zij zullen looien

Future perfect

  • I will have tanned
  • you will have tanned
  • he/she/it will have tanned
  • we will have tanned
  • you will have tanned
  • they will have tanned

Toekomende tijd II

  • ik zal gelooid hebben
  • jij zult gelooid hebben
  • hij/zij/het zal gelooid hebben
  • wij zullen gelooid hebben
  • jullie zullen gelooid hebben
  • zij zullen gelooid hebben

Conditional present

  • I would tan
  • you would tan
  • he/she/it would tan
  • we would tan
  • you would tan
  • they would tan

Conditionalis I

  • ik zou looien
  • jij zou looien
  • hij/zij/het zou looien
  • wij zouden looien
  • jullie zouden looien
  • zij zouden looien

Conditional perfect

  • I would have tanned
  • you would have tanned
  • he/she/it would have tanned
  • we would have tanned
  • you would have tanned
  • they would have tanned

Conditionalis II

  • ik zou hebben gelooid
  • jij zou hebben gelooid
  • hij/zij/het zou hebben gelooid
  • wij zouden hebben gelooid
  • jullie zouden hebben gelooid
  • zij zouden hebben gelooid

Imperative

  • you tan
  • you tan

Imperatief

  • jij looi
  • jullie looit

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van tan