Vervoeging van tousle

Engels

Nederlands

Present

  • I tousle
  • you tousle
  • he/she/it tousles
  • we tousle
  • you tousle
  • they tousle

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verfomfaai
  • jij verfomfaait
  • hij/zij/het verfomfaait
  • wij verfomfaaien
  • jullie verfomfaaien
  • zij verfomfaaien

Simple past

  • I tousled
  • you tousled
  • he/she/it tousled
  • we tousled
  • you tousled
  • they tousled

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verfomfaaide
  • jij verfomfaaide
  • hij/zij/het verfomfaaide
  • wij verfomfaaiden
  • jullie verfomfaaiden
  • zij verfomfaaiden

Present perfect

  • I have tousled
  • you have tousled
  • he/she/it has tousled
  • we have tousled
  • you have tousled
  • they have tousled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verfomfaaid
  • jij hebt verfomfaaid
  • hij/zij/het heeft verfomfaaid
  • wij hebben verfomfaaid
  • jullie hebben verfomfaaid
  • zij hebben verfomfaaid

Past perfect

  • I had tousled
  • you had tousled
  • he/she/it had tousled
  • we had tousled
  • you had tousled
  • they had tousled

Voltooid verleden tijd

  • ik had verfomfaaid
  • jij had verfomfaaid
  • hij/zij/het had verfomfaaid
  • wij hadden verfomfaaid
  • jullie hadden verfomfaaid
  • zij hadden verfomfaaid

Future

  • I will tousle
  • you will tousle
  • he/she/it will tousle
  • we will tousle
  • you will tousle
  • they will tousle

Toekomende tijd I

  • ik zal verfomfaaien
  • jij zult verfomfaaien
  • hij/zij/het zal verfomfaaien
  • wij zullen verfomfaaien
  • jullie zullen verfomfaaien
  • zij zullen verfomfaaien

Future perfect

  • I will have tousled
  • you will have tousled
  • he/she/it will have tousled
  • we will have tousled
  • you will have tousled
  • they will have tousled

Toekomende tijd II

  • ik zal verfomfaaid hebben
  • jij zult verfomfaaid hebben
  • hij/zij/het zal verfomfaaid hebben
  • wij zullen verfomfaaid hebben
  • jullie zullen verfomfaaid hebben
  • zij zullen verfomfaaid hebben

Conditional present

  • I would tousle
  • you would tousle
  • he/she/it would tousle
  • we would tousle
  • you would tousle
  • they would tousle

Conditionalis I

  • ik zou verfomfaaien
  • jij zou verfomfaaien
  • hij/zij/het zou verfomfaaien
  • wij zouden verfomfaaien
  • jullie zouden verfomfaaien
  • zij zouden verfomfaaien

Conditional perfect

  • I would have tousled
  • you would have tousled
  • he/she/it would have tousled
  • we would have tousled
  • you would have tousled
  • they would have tousled

Conditionalis II

  • ik zou hebben verfomfaaid
  • jij zou hebben verfomfaaid
  • hij/zij/het zou hebben verfomfaaid
  • wij zouden hebben verfomfaaid
  • jullie zouden hebben verfomfaaid
  • zij zouden hebben verfomfaaid

Imperative

  • you tousle
  • you tousle

Imperatief

  • jij verfomfaai
  • jullie verfomfaait

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van tousle