Vervoeging van trump
Onbepaalde wijs (infinitief): to trump
Engels
Nederlands
Present
- I trump
- you trump
- he/she/it trumps
- we trump
- you trump
- they trump
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik troef
- jij troeft
- hij/zij/het troeft
- wij troeven
- jullie troeven
- zij troeven
Simple past
- I trumped
- you trumped
- he/she/it trumped
- we trumped
- you trumped
- they trumped
Onvoltooid verleden tijd
- ik troefde
- jij troefde
- hij/zij/het troefde
- wij troefden
- jullie troefden
- zij troefden
Present perfect
- I have trumped
- you have trumped
- he/she/it has trumped
- we have trumped
- you have trumped
- they have trumped
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getroefd
- jij hebt getroefd
- hij/zij/het heeft getroefd
- wij hebben getroefd
- jullie hebben getroefd
- zij hebben getroefd
Past perfect
- I had trumped
- you had trumped
- he/she/it had trumped
- we had trumped
- you had trumped
- they had trumped
Voltooid verleden tijd
- ik had getroefd
- jij had getroefd
- hij/zij/het had getroefd
- wij hadden getroefd
- jullie hadden getroefd
- zij hadden getroefd
Future
- I will trump
- you will trump
- he/she/it will trump
- we will trump
- you will trump
- they will trump
Toekomende tijd I
- ik zal troeven
- jij zult troeven
- hij/zij/het zal troeven
- wij zullen troeven
- jullie zullen troeven
- zij zullen troeven
Future perfect
- I will have trumped
- you will have trumped
- he/she/it will have trumped
- we will have trumped
- you will have trumped
- they will have trumped
Toekomende tijd II
- ik zal getroefd hebben
- jij zult getroefd hebben
- hij/zij/het zal getroefd hebben
- wij zullen getroefd hebben
- jullie zullen getroefd hebben
- zij zullen getroefd hebben
Conditional present
- I would trump
- you would trump
- he/she/it would trump
- we would trump
- you would trump
- they would trump
Conditionalis I
- ik zou troeven
- jij zou troeven
- hij/zij/het zou troeven
- wij zouden troeven
- jullie zouden troeven
- zij zouden troeven
Conditional perfect
- I would have trumped
- you would have trumped
- he/she/it would have trumped
- we would have trumped
- you would have trumped
- they would have trumped
Conditionalis II
- ik zou hebben getroefd
- jij zou hebben getroefd
- hij/zij/het zou hebben getroefd
- wij zouden hebben getroefd
- jullie zouden hebben getroefd
- zij zouden hebben getroefd
Imperative
- you trump
- you trump
Imperatief
- jij troef
- jullie troeft