Vervoeging van importar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • él/ella importa
  • ellos/ellas importan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het bedraagt
  • zij bedragen

Indefinido

  • él/ella importó
  • ellos/ellas importaron

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het bedroeg
  • zij bedroegen

Pretérito perfecto compuesto

  • él/ella ha importado
  • ellos/ellas han importado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft bedragen
  • zij hebben bedragen

Pluscuamperfecto

  • él/ella había importado
  • ellos/ellas habían importado

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had bedragen
  • zij hadden bedragen

Futuro I

  • él/ella importará
  • ellos/ellas importarán

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal bedragen
  • zij zult bedragen

Futuro perfecto

  • él/ella habrá importado
  • ellos/ellas habrán importado

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal bedragen hebben
  • zij zult bedragen hebben

Condicional

  • él/ella importaría
  • ellos/ellas importarían

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal bedragen
  • zij zullen bedragen

Condicional perfecto

  • él/ella habría importado
  • ellos/ellas habrían importado

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben bedragen
  • zij zullen hebben bedragen