Vervoeging van convenir

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • él/ella conviene

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het betaamt

Indefinido

  • él/ella convino

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het betaamde

Pretérito perfecto compuesto

  • él/ella ha convenido

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft betaamd

Pluscuamperfecto

  • él/ella había convenido

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had betaamd

Futuro I

  • él/ella convendrá

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal betamen

Futuro perfecto

  • él/ella habrá convenido

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal betaamd hebben

Condicional

  • él/ella convendría

Conditionalis I

  • hij/zij/het zult betamen

Condicional perfecto

  • él/ella habría convenido

Conditionalis II

  • hij/zij/het zult hebben betaamd