Vervoeging van abatir
Onbepaalde wijs (infinitief): abatir
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo abato
- tú abates
- él/ella abate
- nosotros abatimos
- vosotros abatís
- ellos/ellas abaten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik deprimeer
- jij deprimeert
- hij/zij/het deprimeert
- wij deprimeren
- jullie deprimeren
- zij deprimeren
Indefinido
- yo abatí
- tú abatiste
- él/ella abatió
- nosotros abatimos
- vosotros abatisteis
- ellos/ellas abatieron
Onvoltooid verleden tijd
- ik deprimeerde
- jij deprimeerde
- hij/zij/het deprimeerde
- wij deprimeerden
- jullie deprimeerden
- zij deprimeerden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he abatido
- tú has abatido
- él/ella ha abatido
- nosotros hemos abatido
- vosotros habéis abatido
- ellos/ellas han abatido
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedeprimeerd
- jij hebt gedeprimeerd
- hij/zij/het heeft gedeprimeerd
- wij hebben gedeprimeerd
- jullie hebben gedeprimeerd
- zij hebben gedeprimeerd
Pluscuamperfecto
- yo había abatido
- tú habías abatido
- él/ella había abatido
- nosotros habíamos abatido
- vosotros habíais abatido
- ellos/ellas habían abatido
Voltooid verleden tijd
- ik had gedeprimeerd
- jij had gedeprimeerd
- hij/zij/het had gedeprimeerd
- wij hadden gedeprimeerd
- jullie hadden gedeprimeerd
- zij hadden gedeprimeerd
Futuro I
- yo abatiré
- tú abatirás
- él/ella abatirá
- nosotros abatiremos
- vosotros abatiréis
- ellos/ellas abatirán
Toekomende tijd I
- ik zal deprimeren
- jij zult deprimeren
- hij/zij/het zal deprimeren
- wij zullen deprimeren
- jullie zullen deprimeren
- zij zullen deprimeren
Futuro perfecto
- yo habré abatido
- tú habrás abatido
- él/ella habrá abatido
- nosotros habremos abatido
- vosotros habréis abatido
- ellos/ellas habrán abatido
Toekomende tijd II
- ik zal gedeprimeerd hebben
- jij zult gedeprimeerd hebben
- hij/zij/het zal gedeprimeerd hebben
- wij zullen gedeprimeerd hebben
- jullie zullen gedeprimeerd hebben
- zij zullen gedeprimeerd hebben
Condicional
- yo abatiría
- tú abatirías
- él/ella abatiría
- nosotros abatiríamos
- vosotros abatiríais
- ellos/ellas abatirían
Conditionalis I
- ik zou deprimeren
- jij zou deprimeren
- hij/zij/het zou deprimeren
- wij zouden deprimeren
- jullie zouden deprimeren
- zij zouden deprimeren
Condicional perfecto
- yo habría abatido
- tú habrías abatido
- él/ella habría abatido
- nosotros habríamos abatido
- vosotros habríais abatido
- ellos/ellas habrían abatido
Conditionalis II
- ik zou hebben gedeprimeerd
- jij zou hebben gedeprimeerd
- hij/zij/het zou hebben gedeprimeerd
- wij zouden hebben gedeprimeerd
- jullie zouden hebben gedeprimeerd
- zij zouden hebben gedeprimeerd
Imperativo presente
- tú abate
- vosotros abatid
Imperatief
- jij deprimeer
- jullie deprimeert