Vervoeging van abocetar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo aboceto
  • abocetas
  • él/ella aboceta
  • nosotros abocetamos
  • vosotros abocetáis
  • ellos/ellas abocetan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontwerp
  • jij ontwerpt
  • hij/zij/het ontwerpt
  • wij ontwerpen
  • jullie ontwerpen
  • zij ontwerpen

Indefinido

  • yo aboceté
  • abocetaste
  • él/ella abocetó
  • nosotros abocetamos
  • vosotros abocetasteis
  • ellos/ellas abocetaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontwierp
  • jij ontwierp
  • hij/zij/het ontwierp
  • wij ontwierpen
  • jullie ontwierpen
  • zij ontwierpen

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he abocetado
  • has abocetado
  • él/ella ha abocetado
  • nosotros hemos abocetado
  • vosotros habéis abocetado
  • ellos/ellas han abocetado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ontworpen
  • jij hebt ontworpen
  • hij/zij/het heeft ontworpen
  • wij hebben ontworpen
  • jullie hebben ontworpen
  • zij hebben ontworpen

Pluscuamperfecto

  • yo había abocetado
  • habías abocetado
  • él/ella había abocetado
  • nosotros habíamos abocetado
  • vosotros habíais abocetado
  • ellos/ellas habían abocetado

Voltooid verleden tijd

  • ik had ontworpen
  • jij had ontworpen
  • hij/zij/het had ontworpen
  • wij hadden ontworpen
  • jullie hadden ontworpen
  • zij hadden ontworpen

Futuro I

  • yo abocetaré
  • abocetarás
  • él/ella abocetará
  • nosotros abocetaremos
  • vosotros abocetaréis
  • ellos/ellas abocetarán

Toekomende tijd I

  • ik zal ontwerpen
  • jij zult ontwerpen
  • hij/zij/het zal ontwerpen
  • wij zullen ontwerpen
  • jullie zullen ontwerpen
  • zij zullen ontwerpen

Futuro perfecto

  • yo habré abocetado
  • habrás abocetado
  • él/ella habrá abocetado
  • nosotros habremos abocetado
  • vosotros habréis abocetado
  • ellos/ellas habrán abocetado

Toekomende tijd II

  • ik zal ontworpen hebben
  • jij zult ontworpen hebben
  • hij/zij/het zal ontworpen hebben
  • wij zullen ontworpen hebben
  • jullie zullen ontworpen hebben
  • zij zullen ontworpen hebben

Condicional

  • yo abocetaría
  • abocetarías
  • él/ella abocetaría
  • nosotros abocetaríamos
  • vosotros abocetaríais
  • ellos/ellas abocetarían

Conditionalis I

  • ik zou ontwerpen
  • jij zou ontwerpen
  • hij/zij/het zou ontwerpen
  • wij zouden ontwerpen
  • jullie zouden ontwerpen
  • zij zouden ontwerpen

Condicional perfecto

  • yo habría abocetado
  • habrías abocetado
  • él/ella habría abocetado
  • nosotros habríamos abocetado
  • vosotros habríais abocetado
  • ellos/ellas habrían abocetado

Conditionalis II

  • ik zou hebben ontworpen
  • jij zou hebben ontworpen
  • hij/zij/het zou hebben ontworpen
  • wij zouden hebben ontworpen
  • jullie zouden hebben ontworpen
  • zij zouden hebben ontworpen

Imperativo presente

  • aboceta
  • vosotros abocetad

Imperatief

  • jij ontwerp
  • jullie ontwerpt