Vervoeging van abrumar
Onbepaalde wijs (infinitief): abrumar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo abrumo
- tú abrumas
- él/ella abruma
- nosotros abrumamos
- vosotros abrumáis
- ellos/ellas abruman
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bedelf
- jij bedelft
- hij/zij/het bedelft
- wij bedelven
- jullie bedelven
- zij bedelven
Indefinido
- yo abrumé
- tú abrumaste
- él/ella abrumó
- nosotros abrumamos
- vosotros abrumasteis
- ellos/ellas abrumaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik bedolf
- jij bedolf
- hij/zij/het bedolf
- wij bedolven
- jullie bedolven
- zij bedolven
Pretérito perfecto compuesto
- yo he abrumado
- tú has abrumado
- él/ella ha abrumado
- nosotros hemos abrumado
- vosotros habéis abrumado
- ellos/ellas han abrumado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bedolven
- jij hebt bedolven
- hij/zij/het heeft bedolven
- wij hebben bedolven
- jullie hebben bedolven
- zij hebben bedolven
Pluscuamperfecto
- yo había abrumado
- tú habías abrumado
- él/ella había abrumado
- nosotros habíamos abrumado
- vosotros habíais abrumado
- ellos/ellas habían abrumado
Voltooid verleden tijd
- ik had bedolven
- jij had bedolven
- hij/zij/het had bedolven
- wij hadden bedolven
- jullie hadden bedolven
- zij hadden bedolven
Futuro I
- yo abrumaré
- tú abrumarás
- él/ella abrumará
- nosotros abrumaremos
- vosotros abrumaréis
- ellos/ellas abrumarán
Toekomende tijd I
- ik zal bedelven
- jij zult bedelven
- hij/zij/het zal bedelven
- wij zullen bedelven
- jullie zullen bedelven
- zij zullen bedelven
Futuro perfecto
- yo habré abrumado
- tú habrás abrumado
- él/ella habrá abrumado
- nosotros habremos abrumado
- vosotros habréis abrumado
- ellos/ellas habrán abrumado
Toekomende tijd II
- ik zal bedolven hebben
- jij zult bedolven hebben
- hij/zij/het zal bedolven hebben
- wij zullen bedolven hebben
- jullie zullen bedolven hebben
- zij zullen bedolven hebben
Condicional
- yo abrumaría
- tú abrumarías
- él/ella abrumaría
- nosotros abrumaríamos
- vosotros abrumaríais
- ellos/ellas abrumarían
Conditionalis I
- ik zou bedelven
- jij zou bedelven
- hij/zij/het zou bedelven
- wij zouden bedelven
- jullie zouden bedelven
- zij zouden bedelven
Condicional perfecto
- yo habría abrumado
- tú habrías abrumado
- él/ella habría abrumado
- nosotros habríamos abrumado
- vosotros habríais abrumado
- ellos/ellas habrían abrumado
Conditionalis II
- ik zou hebben bedolven
- jij zou hebben bedolven
- hij/zij/het zou hebben bedolven
- wij zouden hebben bedolven
- jullie zouden hebben bedolven
- zij zouden hebben bedolven
Imperativo presente
- tú abruma
- vosotros abrumad
Imperatief
- jij bedelf
- jullie bedelft