Vervoeging van acibarar
Onbepaalde wijs (infinitief): acibarar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo acibaro
- tú acibaras
- él/ella acibara
- nosotros acibaramos
- vosotros acibaráis
- ellos/ellas acibaran
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vergal
- jij vergalt
- hij/zij/het vergalt
- wij vergallen
- jullie vergallen
- zij vergallen
Indefinido
- yo acibaré
- tú acibaraste
- él/ella acibaró
- nosotros acibaramos
- vosotros acibarasteis
- ellos/ellas acibararon
Onvoltooid verleden tijd
- ik vergalde
- jij vergalde
- hij/zij/het vergalde
- wij vergalden
- jullie vergalden
- zij vergalden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he acibarado
- tú has acibarado
- él/ella ha acibarado
- nosotros hemos acibarado
- vosotros habéis acibarado
- ellos/ellas han acibarado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vergald
- jij hebt vergald
- hij/zij/het heeft vergald
- wij hebben vergald
- jullie hebben vergald
- zij hebben vergald
Pluscuamperfecto
- yo había acibarado
- tú habías acibarado
- él/ella había acibarado
- nosotros habíamos acibarado
- vosotros habíais acibarado
- ellos/ellas habían acibarado
Voltooid verleden tijd
- ik had vergald
- jij had vergald
- hij/zij/het had vergald
- wij hadden vergald
- jullie hadden vergald
- zij hadden vergald
Futuro I
- yo acibararé
- tú acibararás
- él/ella acibarará
- nosotros acibararemos
- vosotros acibararéis
- ellos/ellas acibararán
Toekomende tijd I
- ik zal vergallen
- jij zult vergallen
- hij/zij/het zal vergallen
- wij zullen vergallen
- jullie zullen vergallen
- zij zullen vergallen
Futuro perfecto
- yo habré acibarado
- tú habrás acibarado
- él/ella habrá acibarado
- nosotros habremos acibarado
- vosotros habréis acibarado
- ellos/ellas habrán acibarado
Toekomende tijd II
- ik zal vergald hebben
- jij zult vergald hebben
- hij/zij/het zal vergald hebben
- wij zullen vergald hebben
- jullie zullen vergald hebben
- zij zullen vergald hebben
Condicional
- yo acibararía
- tú acibararías
- él/ella acibararía
- nosotros acibararíamos
- vosotros acibararíais
- ellos/ellas acibararían
Conditionalis I
- ik zou vergallen
- jij zou vergallen
- hij/zij/het zou vergallen
- wij zouden vergallen
- jullie zouden vergallen
- zij zouden vergallen
Condicional perfecto
- yo habría acibarado
- tú habrías acibarado
- él/ella habría acibarado
- nosotros habríamos acibarado
- vosotros habríais acibarado
- ellos/ellas habrían acibarado
Conditionalis II
- ik zou hebben vergald
- jij zou hebben vergald
- hij/zij/het zou hebben vergald
- wij zouden hebben vergald
- jullie zouden hebben vergald
- zij zouden hebben vergald
Imperativo presente
- tú acibara
- vosotros acibarad
Imperatief
- jij vergal
- jullie vergalt