Vervoeging van aclamar
Onbepaalde wijs (infinitief): aclamar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo aclamo
- tú aclamas
- él/ella aclama
- nosotros aclamamos
- vosotros aclamáis
- ellos/ellas aclaman
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik juich toe
- jij juicht toe
- hij/zij/het juicht toe
- wij juichen toe
- jullie juichen toe
- zij juichen toe
Indefinido
- yo aclamé
- tú aclamaste
- él/ella aclamó
- nosotros aclamamos
- vosotros aclamasteis
- ellos/ellas aclamaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik juichte toe
- jij juichte toe
- hij/zij/het juichte toe
- wij juichten toe
- jullie juichten toe
- zij juichten toe
Pretérito perfecto compuesto
- yo he aclamado
- tú has aclamado
- él/ella ha aclamado
- nosotros hemos aclamado
- vosotros habéis aclamado
- ellos/ellas han aclamado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb toegejuicht
- jij hebt toegejuicht
- hij/zij/het heeft toegejuicht
- wij hebben toegejuicht
- jullie hebben toegejuicht
- zij hebben toegejuicht
Pluscuamperfecto
- yo había aclamado
- tú habías aclamado
- él/ella había aclamado
- nosotros habíamos aclamado
- vosotros habíais aclamado
- ellos/ellas habían aclamado
Voltooid verleden tijd
- ik had toegejuicht
- jij had toegejuicht
- hij/zij/het had toegejuicht
- wij hadden toegejuicht
- jullie hadden toegejuicht
- zij hadden toegejuicht
Futuro I
- yo aclamaré
- tú aclamarás
- él/ella aclamará
- nosotros aclamaremos
- vosotros aclamaréis
- ellos/ellas aclamarán
Toekomende tijd I
- ik zal toejuichen
- jij zult toejuichen
- hij/zij/het zal toejuichen
- wij zullen toejuichen
- jullie zullen toejuichen
- zij zullen toejuichen
Futuro perfecto
- yo habré aclamado
- tú habrás aclamado
- él/ella habrá aclamado
- nosotros habremos aclamado
- vosotros habréis aclamado
- ellos/ellas habrán aclamado
Toekomende tijd II
- ik zal toegejuicht hebben
- jij zult toegejuicht hebben
- hij/zij/het zal toegejuicht hebben
- wij zullen toegejuicht hebben
- jullie zullen toegejuicht hebben
- zij zullen toegejuicht hebben
Condicional
- yo aclamaría
- tú aclamarías
- él/ella aclamaría
- nosotros aclamaríamos
- vosotros aclamaríais
- ellos/ellas aclamarían
Conditionalis I
- ik zou toejuichen
- jij zou toejuichen
- hij/zij/het zou toejuichen
- wij zouden toejuichen
- jullie zouden toejuichen
- zij zouden toejuichen
Condicional perfecto
- yo habría aclamado
- tú habrías aclamado
- él/ella habría aclamado
- nosotros habríamos aclamado
- vosotros habríais aclamado
- ellos/ellas habrían aclamado
Conditionalis II
- ik zou hebben toegejuicht
- jij zou hebben toegejuicht
- hij/zij/het zou hebben toegejuicht
- wij zouden hebben toegejuicht
- jullie zouden hebben toegejuicht
- zij zouden hebben toegejuicht
Imperativo presente
- tú aclama
- vosotros aclamad
Imperatief
- jij juich toe
- jullie juicht toe