Vervoeging van acolchar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo acolcho
  • acolchas
  • él/ella acolcha
  • nosotros acolchamos
  • vosotros acolcháis
  • ellos/ellas acolchan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vul
  • jij vult
  • hij/zij/het vult
  • wij vullen
  • jullie vullen
  • zij vullen

Indefinido

  • yo acolché
  • acolchaste
  • él/ella acolchó
  • nosotros acolchamos
  • vosotros acolchasteis
  • ellos/ellas acolcharon

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vulde
  • jij vulde
  • hij/zij/het vulde
  • wij vulden
  • jullie vulden
  • zij vulden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he acolchado
  • has acolchado
  • él/ella ha acolchado
  • nosotros hemos acolchado
  • vosotros habéis acolchado
  • ellos/ellas han acolchado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevuld
  • jij hebt gevuld
  • hij/zij/het heeft gevuld
  • wij hebben gevuld
  • jullie hebben gevuld
  • zij hebben gevuld

Pluscuamperfecto

  • yo había acolchado
  • habías acolchado
  • él/ella había acolchado
  • nosotros habíamos acolchado
  • vosotros habíais acolchado
  • ellos/ellas habían acolchado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevuld
  • jij had gevuld
  • hij/zij/het had gevuld
  • wij hadden gevuld
  • jullie hadden gevuld
  • zij hadden gevuld

Futuro I

  • yo acolcharé
  • acolcharás
  • él/ella acolchará
  • nosotros acolcharemos
  • vosotros acolcharéis
  • ellos/ellas acolcharán

Toekomende tijd I

  • ik zal vullen
  • jij zult vullen
  • hij/zij/het zal vullen
  • wij zullen vullen
  • jullie zullen vullen
  • zij zullen vullen

Futuro perfecto

  • yo habré acolchado
  • habrás acolchado
  • él/ella habrá acolchado
  • nosotros habremos acolchado
  • vosotros habréis acolchado
  • ellos/ellas habrán acolchado

Toekomende tijd II

  • ik zal gevuld hebben
  • jij zult gevuld hebben
  • hij/zij/het zal gevuld hebben
  • wij zullen gevuld hebben
  • jullie zullen gevuld hebben
  • zij zullen gevuld hebben

Condicional

  • yo acolcharía
  • acolcharías
  • él/ella acolcharía
  • nosotros acolcharíamos
  • vosotros acolcharíais
  • ellos/ellas acolcharían

Conditionalis I

  • ik zou vullen
  • jij zou vullen
  • hij/zij/het zou vullen
  • wij zouden vullen
  • jullie zouden vullen
  • zij zouden vullen

Condicional perfecto

  • yo habría acolchado
  • habrías acolchado
  • él/ella habría acolchado
  • nosotros habríamos acolchado
  • vosotros habríais acolchado
  • ellos/ellas habrían acolchado

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevuld
  • jij zou hebben gevuld
  • hij/zij/het zou hebben gevuld
  • wij zouden hebben gevuld
  • jullie zouden hebben gevuld
  • zij zouden hebben gevuld

Imperativo presente

  • acolcha
  • vosotros acolchad

Imperatief

  • jij vul
  • jullie vult