Vervoeging van almohazar
Onbepaalde wijs (infinitief): almohazar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo almohazo
- tú almohazas
- él/ella almohaza
- nosotros almohazamos
- vosotros almohazáis
- ellos/ellas almohazan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ros af
- jij rost af
- hij/zij/het rost af
- wij rossen af
- jullie rossen af
- zij rossen af
Indefinido
- yo almohacé
- tú almohazaste
- él/ella almohazó
- nosotros almohazamos
- vosotros almohazasteis
- ellos/ellas almohazaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik roste af
- jij roste af
- hij/zij/het roste af
- wij rosten af
- jullie rosten af
- zij rosten af
Pretérito perfecto compuesto
- yo he almohazado
- tú has almohazado
- él/ella ha almohazado
- nosotros hemos almohazado
- vosotros habéis almohazado
- ellos/ellas han almohazado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgerost
- jij hebt afgerost
- hij/zij/het heeft afgerost
- wij hebben afgerost
- jullie hebben afgerost
- zij hebben afgerost
Pluscuamperfecto
- yo había almohazado
- tú habías almohazado
- él/ella había almohazado
- nosotros habíamos almohazado
- vosotros habíais almohazado
- ellos/ellas habían almohazado
Voltooid verleden tijd
- ik had afgerost
- jij had afgerost
- hij/zij/het had afgerost
- wij hadden afgerost
- jullie hadden afgerost
- zij hadden afgerost
Futuro I
- yo almohazaré
- tú almohazarás
- él/ella almohazará
- nosotros almohazaremos
- vosotros almohazaréis
- ellos/ellas almohazarán
Toekomende tijd I
- ik zal afrossen
- jij zult afrossen
- hij/zij/het zal afrossen
- wij zullen afrossen
- jullie zullen afrossen
- zij zullen afrossen
Futuro perfecto
- yo habré almohazado
- tú habrás almohazado
- él/ella habrá almohazado
- nosotros habremos almohazado
- vosotros habréis almohazado
- ellos/ellas habrán almohazado
Toekomende tijd II
- ik zal afgerost hebben
- jij zult afgerost hebben
- hij/zij/het zal afgerost hebben
- wij zullen afgerost hebben
- jullie zullen afgerost hebben
- zij zullen afgerost hebben
Condicional
- yo almohazaría
- tú almohazarías
- él/ella almohazaría
- nosotros almohazaríamos
- vosotros almohazaríais
- ellos/ellas almohazarían
Conditionalis I
- ik zou afrossen
- jij zou afrossen
- hij/zij/het zou afrossen
- wij zouden afrossen
- jullie zouden afrossen
- zij zouden afrossen
Condicional perfecto
- yo habría almohazado
- tú habrías almohazado
- él/ella habría almohazado
- nosotros habríamos almohazado
- vosotros habríais almohazado
- ellos/ellas habrían almohazado
Conditionalis II
- ik zou hebben afgerost
- jij zou hebben afgerost
- hij/zij/het zou hebben afgerost
- wij zouden hebben afgerost
- jullie zouden hebben afgerost
- zij zouden hebben afgerost
Imperativo presente
- tú almohaza
- vosotros almohazad
Imperatief
- jij ros af
- jullie rost af