Vervoeging van amenazar
Onbepaalde wijs (infinitief): amenazar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo amenazo
- tú amenazas
- él/ella amenaza
- nosotros amenazamos
- vosotros amenazáis
- ellos/ellas amenazan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dreig
- jij dreigt
- hij/zij/het dreigt
- wij dreigen
- jullie dreigen
- zij dreigen
Indefinido
- yo amenacé
- tú amenazaste
- él/ella amenazó
- nosotros amenazamos
- vosotros amenazasteis
- ellos/ellas amenazaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik dreigde
- jij dreigde
- hij/zij/het dreigde
- wij dreigden
- jullie dreigden
- zij dreigden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he amenazado
- tú has amenazado
- él/ella ha amenazado
- nosotros hemos amenazado
- vosotros habéis amenazado
- ellos/ellas han amenazado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedreigd
- jij hebt gedreigd
- hij/zij/het heeft gedreigd
- wij hebben gedreigd
- jullie hebben gedreigd
- zij hebben gedreigd
Pluscuamperfecto
- yo había amenazado
- tú habías amenazado
- él/ella había amenazado
- nosotros habíamos amenazado
- vosotros habíais amenazado
- ellos/ellas habían amenazado
Voltooid verleden tijd
- ik had gedreigd
- jij had gedreigd
- hij/zij/het had gedreigd
- wij hadden gedreigd
- jullie hadden gedreigd
- zij hadden gedreigd
Futuro I
- yo amenazaré
- tú amenazarás
- él/ella amenazará
- nosotros amenazaremos
- vosotros amenazaréis
- ellos/ellas amenazarán
Toekomende tijd I
- ik zal dreigen
- jij zult dreigen
- hij/zij/het zal dreigen
- wij zullen dreigen
- jullie zullen dreigen
- zij zullen dreigen
Futuro perfecto
- yo habré amenazado
- tú habrás amenazado
- él/ella habrá amenazado
- nosotros habremos amenazado
- vosotros habréis amenazado
- ellos/ellas habrán amenazado
Toekomende tijd II
- ik zal gedreigd hebben
- jij zult gedreigd hebben
- hij/zij/het zal gedreigd hebben
- wij zullen gedreigd hebben
- jullie zullen gedreigd hebben
- zij zullen gedreigd hebben
Condicional
- yo amenazaría
- tú amenazarías
- él/ella amenazaría
- nosotros amenazaríamos
- vosotros amenazaríais
- ellos/ellas amenazarían
Conditionalis I
- ik zou dreigen
- jij zou dreigen
- hij/zij/het zou dreigen
- wij zouden dreigen
- jullie zouden dreigen
- zij zouden dreigen
Condicional perfecto
- yo habría amenazado
- tú habrías amenazado
- él/ella habría amenazado
- nosotros habríamos amenazado
- vosotros habríais amenazado
- ellos/ellas habrían amenazado
Conditionalis II
- ik zou hebben gedreigd
- jij zou hebben gedreigd
- hij/zij/het zou hebben gedreigd
- wij zouden hebben gedreigd
- jullie zouden hebben gedreigd
- zij zouden hebben gedreigd
Imperativo presente
- tú amenaza
- vosotros amenazad
Imperatief
- jij dreig
- jullie dreigt