Vervoeging van aparejar
Onbepaalde wijs (infinitief): aparejar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo aparejo
- tú aparejas
- él/ella apareja
- nosotros aparejamos
- vosotros aparejáis
- ellos/ellas aparejan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik takel op
- jij takelt op
- hij/zij/het takelt op
- wij takelen op
- jullie takelen op
- zij takelen op
Indefinido
- yo aparejé
- tú aparejaste
- él/ella aparejó
- nosotros aparejamos
- vosotros aparejasteis
- ellos/ellas aparejaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik takelde op
- jij takelde op
- hij/zij/het takelde op
- wij takelden op
- jullie takelden op
- zij takelden op
Pretérito perfecto compuesto
- yo he aparejado
- tú has aparejado
- él/ella ha aparejado
- nosotros hemos aparejado
- vosotros habéis aparejado
- ellos/ellas han aparejado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgetakeld
- jij hebt opgetakeld
- hij/zij/het heeft opgetakeld
- wij hebben opgetakeld
- jullie hebben opgetakeld
- zij hebben opgetakeld
Pluscuamperfecto
- yo había aparejado
- tú habías aparejado
- él/ella había aparejado
- nosotros habíamos aparejado
- vosotros habíais aparejado
- ellos/ellas habían aparejado
Voltooid verleden tijd
- ik had opgetakeld
- jij had opgetakeld
- hij/zij/het had opgetakeld
- wij hadden opgetakeld
- jullie hadden opgetakeld
- zij hadden opgetakeld
Futuro I
- yo aparejaré
- tú aparejarás
- él/ella aparejará
- nosotros aparejaremos
- vosotros aparejaréis
- ellos/ellas aparejarán
Toekomende tijd I
- ik zal optakelen
- jij zult optakelen
- hij/zij/het zal optakelen
- wij zullen optakelen
- jullie zullen optakelen
- zij zullen optakelen
Futuro perfecto
- yo habré aparejado
- tú habrás aparejado
- él/ella habrá aparejado
- nosotros habremos aparejado
- vosotros habréis aparejado
- ellos/ellas habrán aparejado
Toekomende tijd II
- ik zal opgetakeld hebben
- jij zult opgetakeld hebben
- hij/zij/het zal opgetakeld hebben
- wij zullen opgetakeld hebben
- jullie zullen opgetakeld hebben
- zij zullen opgetakeld hebben
Condicional
- yo aparejaría
- tú aparejarías
- él/ella aparejaría
- nosotros aparejaríamos
- vosotros aparejaríais
- ellos/ellas aparejarían
Conditionalis I
- ik zou optakelen
- jij zou optakelen
- hij/zij/het zou optakelen
- wij zouden optakelen
- jullie zouden optakelen
- zij zouden optakelen
Condicional perfecto
- yo habría aparejado
- tú habrías aparejado
- él/ella habría aparejado
- nosotros habríamos aparejado
- vosotros habríais aparejado
- ellos/ellas habrían aparejado
Conditionalis II
- ik zou hebben opgetakeld
- jij zou hebben opgetakeld
- hij/zij/het zou hebben opgetakeld
- wij zouden hebben opgetakeld
- jullie zouden hebben opgetakeld
- zij zouden hebben opgetakeld
Imperativo presente
- tú apareja
- vosotros aparejad
Imperatief
- jij takel op
- jullie takelt op