Vervoeging van aparentar
Onbepaalde wijs (infinitief): aparentar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo aparento
- tú aparentas
- él/ella aparenta
- nosotros aparentamos
- vosotros aparentáis
- ellos/ellas aparentan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik fingeer
- jij fingeert
- hij/zij/het fingeert
- wij fingeren
- jullie fingeren
- zij fingeren
Indefinido
- yo aparenté
- tú aparentaste
- él/ella aparentó
- nosotros aparentamos
- vosotros aparentasteis
- ellos/ellas aparentaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik fingeerde
- jij fingeerde
- hij/zij/het fingeerde
- wij fingeerden
- jullie fingeerden
- zij fingeerden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he aparentado
- tú has aparentado
- él/ella ha aparentado
- nosotros hemos aparentado
- vosotros habéis aparentado
- ellos/ellas han aparentado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefingeerd
- jij hebt gefingeerd
- hij/zij/het heeft gefingeerd
- wij hebben gefingeerd
- jullie hebben gefingeerd
- zij hebben gefingeerd
Pluscuamperfecto
- yo había aparentado
- tú habías aparentado
- él/ella había aparentado
- nosotros habíamos aparentado
- vosotros habíais aparentado
- ellos/ellas habían aparentado
Voltooid verleden tijd
- ik had gefingeerd
- jij had gefingeerd
- hij/zij/het had gefingeerd
- wij hadden gefingeerd
- jullie hadden gefingeerd
- zij hadden gefingeerd
Futuro I
- yo aparentaré
- tú aparentarás
- él/ella aparentará
- nosotros aparentaremos
- vosotros aparentaréis
- ellos/ellas aparentarán
Toekomende tijd I
- ik zal fingeren
- jij zult fingeren
- hij/zij/het zal fingeren
- wij zullen fingeren
- jullie zullen fingeren
- zij zullen fingeren
Futuro perfecto
- yo habré aparentado
- tú habrás aparentado
- él/ella habrá aparentado
- nosotros habremos aparentado
- vosotros habréis aparentado
- ellos/ellas habrán aparentado
Toekomende tijd II
- ik zal gefingeerd hebben
- jij zult gefingeerd hebben
- hij/zij/het zal gefingeerd hebben
- wij zullen gefingeerd hebben
- jullie zullen gefingeerd hebben
- zij zullen gefingeerd hebben
Condicional
- yo aparentaría
- tú aparentarías
- él/ella aparentaría
- nosotros aparentaríamos
- vosotros aparentaríais
- ellos/ellas aparentarían
Conditionalis I
- ik zou fingeren
- jij zou fingeren
- hij/zij/het zou fingeren
- wij zouden fingeren
- jullie zouden fingeren
- zij zouden fingeren
Condicional perfecto
- yo habría aparentado
- tú habrías aparentado
- él/ella habría aparentado
- nosotros habríamos aparentado
- vosotros habríais aparentado
- ellos/ellas habrían aparentado
Conditionalis II
- ik zou hebben gefingeerd
- jij zou hebben gefingeerd
- hij/zij/het zou hebben gefingeerd
- wij zouden hebben gefingeerd
- jullie zouden hebben gefingeerd
- zij zouden hebben gefingeerd
Imperativo presente
- tú aparenta
- vosotros aparentad
Imperatief
- jij fingeer
- jullie fingeert