Vervoeging van aplaudir
Onbepaalde wijs (infinitief): aplaudir
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo aplaudo
- tú aplaudes
- él/ella aplaude
- nosotros aplaudimos
- vosotros aplaudís
- ellos/ellas aplauden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik applaudisseer
- jij applaudisseert
- hij/zij/het applaudisseert
- wij applaudisseren
- jullie applaudisseren
- zij applaudisseren
Indefinido
- yo aplaudí
- tú aplaudiste
- él/ella aplaudió
- nosotros aplaudimos
- vosotros aplaudisteis
- ellos/ellas aplaudieron
Onvoltooid verleden tijd
- ik applaudisseerde
- jij applaudisseerde
- hij/zij/het applaudisseerde
- wij applaudisseerden
- jullie applaudisseerden
- zij applaudisseerden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he aplaudido
- tú has aplaudido
- él/ella ha aplaudido
- nosotros hemos aplaudido
- vosotros habéis aplaudido
- ellos/ellas han aplaudido
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geapplaudisseerd
- jij hebt geapplaudisseerd
- hij/zij/het heeft geapplaudisseerd
- wij hebben geapplaudisseerd
- jullie hebben geapplaudisseerd
- zij hebben geapplaudisseerd
Pluscuamperfecto
- yo había aplaudido
- tú habías aplaudido
- él/ella había aplaudido
- nosotros habíamos aplaudido
- vosotros habíais aplaudido
- ellos/ellas habían aplaudido
Voltooid verleden tijd
- ik had geapplaudisseerd
- jij had geapplaudisseerd
- hij/zij/het had geapplaudisseerd
- wij hadden geapplaudisseerd
- jullie hadden geapplaudisseerd
- zij hadden geapplaudisseerd
Futuro I
- yo aplaudiré
- tú aplaudirás
- él/ella aplaudirá
- nosotros aplaudiremos
- vosotros aplaudiréis
- ellos/ellas aplaudirán
Toekomende tijd I
- ik zal applaudisseren
- jij zult applaudisseren
- hij/zij/het zal applaudisseren
- wij zullen applaudisseren
- jullie zullen applaudisseren
- zij zullen applaudisseren
Futuro perfecto
- yo habré aplaudido
- tú habrás aplaudido
- él/ella habrá aplaudido
- nosotros habremos aplaudido
- vosotros habréis aplaudido
- ellos/ellas habrán aplaudido
Toekomende tijd II
- ik zal geapplaudisseerd hebben
- jij zult geapplaudisseerd hebben
- hij/zij/het zal geapplaudisseerd hebben
- wij zullen geapplaudisseerd hebben
- jullie zullen geapplaudisseerd hebben
- zij zullen geapplaudisseerd hebben
Condicional
- yo aplaudiría
- tú aplaudirías
- él/ella aplaudiría
- nosotros aplaudiríamos
- vosotros aplaudiríais
- ellos/ellas aplaudirían
Conditionalis I
- ik zou applaudisseren
- jij zou applaudisseren
- hij/zij/het zou applaudisseren
- wij zouden applaudisseren
- jullie zouden applaudisseren
- zij zouden applaudisseren
Condicional perfecto
- yo habría aplaudido
- tú habrías aplaudido
- él/ella habría aplaudido
- nosotros habríamos aplaudido
- vosotros habríais aplaudido
- ellos/ellas habrían aplaudido
Conditionalis II
- ik zou hebben geapplaudisseerd
- jij zou hebben geapplaudisseerd
- hij/zij/het zou hebben geapplaudisseerd
- wij zouden hebben geapplaudisseerd
- jullie zouden hebben geapplaudisseerd
- zij zouden hebben geapplaudisseerd
Imperativo presente
- tú aplaude
- vosotros aplaudid
Imperatief
- jij applaudisseer
- jullie applaudisseert