Vervoeging van apoyar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo apoyo
  • apoyas
  • él/ella apoya
  • nosotros apoyamos
  • vosotros apoyáis
  • ellos/ellas apoyan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schraag
  • jij schraagt
  • hij/zij/het schraagt
  • wij schragen
  • jullie schragen
  • zij schragen

Indefinido

  • yo apoyé
  • apoyaste
  • él/ella apoyó
  • nosotros apoyamos
  • vosotros apoyasteis
  • ellos/ellas apoyaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schraagde
  • jij schraagde
  • hij/zij/het schraagde
  • wij schraagden
  • jullie schraagden
  • zij schraagden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he apoyado
  • has apoyado
  • él/ella ha apoyado
  • nosotros hemos apoyado
  • vosotros habéis apoyado
  • ellos/ellas han apoyado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geschraagd
  • jij hebt geschraagd
  • hij/zij/het heeft geschraagd
  • wij hebben geschraagd
  • jullie hebben geschraagd
  • zij hebben geschraagd

Pluscuamperfecto

  • yo había apoyado
  • habías apoyado
  • él/ella había apoyado
  • nosotros habíamos apoyado
  • vosotros habíais apoyado
  • ellos/ellas habían apoyado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geschraagd
  • jij had geschraagd
  • hij/zij/het had geschraagd
  • wij hadden geschraagd
  • jullie hadden geschraagd
  • zij hadden geschraagd

Futuro I

  • yo apoyaré
  • apoyarás
  • él/ella apoyará
  • nosotros apoyaremos
  • vosotros apoyaréis
  • ellos/ellas apoyarán

Toekomende tijd I

  • ik zal schragen
  • jij zult schragen
  • hij/zij/het zal schragen
  • wij zullen schragen
  • jullie zullen schragen
  • zij zullen schragen

Futuro perfecto

  • yo habré apoyado
  • habrás apoyado
  • él/ella habrá apoyado
  • nosotros habremos apoyado
  • vosotros habréis apoyado
  • ellos/ellas habrán apoyado

Toekomende tijd II

  • ik zal geschraagd hebben
  • jij zult geschraagd hebben
  • hij/zij/het zal geschraagd hebben
  • wij zullen geschraagd hebben
  • jullie zullen geschraagd hebben
  • zij zullen geschraagd hebben

Condicional

  • yo apoyaría
  • apoyarías
  • él/ella apoyaría
  • nosotros apoyaríamos
  • vosotros apoyaríais
  • ellos/ellas apoyarían

Conditionalis I

  • ik zou schragen
  • jij zou schragen
  • hij/zij/het zou schragen
  • wij zouden schragen
  • jullie zouden schragen
  • zij zouden schragen

Condicional perfecto

  • yo habría apoyado
  • habrías apoyado
  • él/ella habría apoyado
  • nosotros habríamos apoyado
  • vosotros habríais apoyado
  • ellos/ellas habrían apoyado

Conditionalis II

  • ik zou hebben geschraagd
  • jij zou hebben geschraagd
  • hij/zij/het zou hebben geschraagd
  • wij zouden hebben geschraagd
  • jullie zouden hebben geschraagd
  • zij zouden hebben geschraagd

Imperativo presente

  • apoya
  • vosotros apoyad

Imperatief

  • jij schraag
  • jullie schraagt