Vervoeging van aprovechar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • él/ella aprovecha
  • ellos/ellas aprovechan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het baat
  • zij baten

Indefinido

  • él/ella aprovechó
  • ellos/ellas aprovecharon

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het baatte
  • zij baatten

Pretérito perfecto compuesto

  • él/ella ha aprovechado
  • ellos/ellas han aprovechado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gebaat
  • zij hebben gebaat

Pluscuamperfecto

  • él/ella había aprovechado
  • ellos/ellas habían aprovechado

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gebaat
  • zij hadden gebaat

Futuro I

  • él/ella aprovechará
  • ellos/ellas aprovecharán

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal baten
  • zij zult baten

Futuro perfecto

  • él/ella habrá aprovechado
  • ellos/ellas habrán aprovechado

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gebaat hebben
  • zij zult gebaat hebben

Condicional

  • él/ella aprovecharía
  • ellos/ellas aprovecharían

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal baten
  • zij zullen baten

Condicional perfecto

  • él/ella habría aprovechado
  • ellos/ellas habrían aprovechado

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gebaat
  • zij zullen hebben gebaat