Vervoeging van asar
Onbepaalde wijs (infinitief): asar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo aso
- tú asas
- él/ella asa
- nosotros asamos
- vosotros asáis
- ellos/ellas asan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik braad
- jij braadt
- hij/zij/het braadt
- wij braden
- jullie braden
- zij braden
Indefinido
- yo asé
- tú asaste
- él/ella asó
- nosotros asamos
- vosotros asasteis
- ellos/ellas asaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik braadde
- jij braadde
- hij/zij/het braadde
- wij braadden
- jullie braadden
- zij braadden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he asado
- tú has asado
- él/ella ha asado
- nosotros hemos asado
- vosotros habéis asado
- ellos/ellas han asado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebraden
- jij hebt gebraden
- hij/zij/het heeft gebraden
- wij hebben gebraden
- jullie hebben gebraden
- zij hebben gebraden
Pluscuamperfecto
- yo había asado
- tú habías asado
- él/ella había asado
- nosotros habíamos asado
- vosotros habíais asado
- ellos/ellas habían asado
Voltooid verleden tijd
- ik had gebraden
- jij had gebraden
- hij/zij/het had gebraden
- wij hadden gebraden
- jullie hadden gebraden
- zij hadden gebraden
Futuro I
- yo asaré
- tú asarás
- él/ella asará
- nosotros asaremos
- vosotros asaréis
- ellos/ellas asarán
Toekomende tijd I
- ik zal braden
- jij zult braden
- hij/zij/het zal braden
- wij zullen braden
- jullie zullen braden
- zij zullen braden
Futuro perfecto
- yo habré asado
- tú habrás asado
- él/ella habrá asado
- nosotros habremos asado
- vosotros habréis asado
- ellos/ellas habrán asado
Toekomende tijd II
- ik zal gebraden hebben
- jij zult gebraden hebben
- hij/zij/het zal gebraden hebben
- wij zullen gebraden hebben
- jullie zullen gebraden hebben
- zij zullen gebraden hebben
Condicional
- yo asaría
- tú asarías
- él/ella asaría
- nosotros asaríamos
- vosotros asaríais
- ellos/ellas asarían
Conditionalis I
- ik zou braden
- jij zou braden
- hij/zij/het zou braden
- wij zouden braden
- jullie zouden braden
- zij zouden braden
Condicional perfecto
- yo habría asado
- tú habrías asado
- él/ella habría asado
- nosotros habríamos asado
- vosotros habríais asado
- ellos/ellas habrían asado
Conditionalis II
- ik zou hebben gebraden
- jij zou hebben gebraden
- hij/zij/het zou hebben gebraden
- wij zouden hebben gebraden
- jullie zouden hebben gebraden
- zij zouden hebben gebraden
Imperativo presente
- tú asa
- vosotros asad
Imperatief
- jij braad
- jullie braadt