Vervoeging van ayudar
Onbepaalde wijs (infinitief): ayudar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- él/ella ayuda
- ellos/ellas ayudan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het baat
- zij baten
Indefinido
- él/ella ayudó
- ellos/ellas ayudaron
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het baatte
- zij baatten
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha ayudado
- ellos/ellas han ayudado
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gebaat
- zij hebben gebaat
Pluscuamperfecto
- él/ella había ayudado
- ellos/ellas habían ayudado
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gebaat
- zij hadden gebaat
Futuro I
- él/ella ayudará
- ellos/ellas ayudarán
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal baten
- zij zult baten
Futuro perfecto
- él/ella habrá ayudado
- ellos/ellas habrán ayudado
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gebaat hebben
- zij zult gebaat hebben
Condicional
- él/ella ayudaría
- ellos/ellas ayudarían
Conditionalis I
- hij/zij/het zal baten
- zij zullen baten
Condicional perfecto
- él/ella habría ayudado
- ellos/ellas habrían ayudado
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gebaat
- zij zullen hebben gebaat