Vervoeging van balar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo balo
  • balas
  • él/ella bala
  • nosotros balamos
  • vosotros baláis
  • ellos/ellas balan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik blaat
  • jij blaat
  • hij/zij/het blaat
  • wij blaten
  • jullie blaten
  • zij blaten

Indefinido

  • yo balé
  • balaste
  • él/ella baló
  • nosotros balamos
  • vosotros balasteis
  • ellos/ellas balaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik blaatte
  • jij blaatte
  • hij/zij/het blaatte
  • wij blaatten
  • jullie blaatten
  • zij blaatten

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he balado
  • has balado
  • él/ella ha balado
  • nosotros hemos balado
  • vosotros habéis balado
  • ellos/ellas han balado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geblaat
  • jij hebt geblaat
  • hij/zij/het heeft geblaat
  • wij hebben geblaat
  • jullie hebben geblaat
  • zij hebben geblaat

Pluscuamperfecto

  • yo había balado
  • habías balado
  • él/ella había balado
  • nosotros habíamos balado
  • vosotros habíais balado
  • ellos/ellas habían balado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geblaat
  • jij had geblaat
  • hij/zij/het had geblaat
  • wij hadden geblaat
  • jullie hadden geblaat
  • zij hadden geblaat

Futuro I

  • yo balaré
  • balarás
  • él/ella balará
  • nosotros balaremos
  • vosotros balaréis
  • ellos/ellas balarán

Toekomende tijd I

  • ik zal blaten
  • jij zult blaten
  • hij/zij/het zal blaten
  • wij zullen blaten
  • jullie zullen blaten
  • zij zullen blaten

Futuro perfecto

  • yo habré balado
  • habrás balado
  • él/ella habrá balado
  • nosotros habremos balado
  • vosotros habréis balado
  • ellos/ellas habrán balado

Toekomende tijd II

  • ik zal geblaat hebben
  • jij zult geblaat hebben
  • hij/zij/het zal geblaat hebben
  • wij zullen geblaat hebben
  • jullie zullen geblaat hebben
  • zij zullen geblaat hebben

Condicional

  • yo balaría
  • balarías
  • él/ella balaría
  • nosotros balaríamos
  • vosotros balaríais
  • ellos/ellas balarían

Conditionalis I

  • ik zou blaten
  • jij zou blaten
  • hij/zij/het zou blaten
  • wij zouden blaten
  • jullie zouden blaten
  • zij zouden blaten

Condicional perfecto

  • yo habría balado
  • habrías balado
  • él/ella habría balado
  • nosotros habríamos balado
  • vosotros habríais balado
  • ellos/ellas habrían balado

Conditionalis II

  • ik zou hebben geblaat
  • jij zou hebben geblaat
  • hij/zij/het zou hebben geblaat
  • wij zouden hebben geblaat
  • jullie zouden hebben geblaat
  • zij zouden hebben geblaat

Imperativo presente

  • bala
  • vosotros balad

Imperatief

  • jij blaat
  • jullie blaat