Vervoeging van cementar

Vertaling: cementeren

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo cemento
  • cementas
  • él/ella cementa
  • nosotros cementamos
  • vosotros cementáis
  • ellos/ellas cementan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik cementeer
  • jij cementeert
  • hij/zij/het cementeert
  • wij cementeren
  • jullie cementeren
  • zij cementeren

Indefinido

  • yo cementé
  • cementaste
  • él/ella cementó
  • nosotros cementamos
  • vosotros cementasteis
  • ellos/ellas cementaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik cementeerde
  • jij cementeerde
  • hij/zij/het cementeerde
  • wij cementeerden
  • jullie cementeerden
  • zij cementeerden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he cementado
  • has cementado
  • él/ella ha cementado
  • nosotros hemos cementado
  • vosotros habéis cementado
  • ellos/ellas han cementado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gecementeerd
  • jij hebt gecementeerd
  • hij/zij/het heeft gecementeerd
  • wij hebben gecementeerd
  • jullie hebben gecementeerd
  • zij hebben gecementeerd

Pluscuamperfecto

  • yo había cementado
  • habías cementado
  • él/ella había cementado
  • nosotros habíamos cementado
  • vosotros habíais cementado
  • ellos/ellas habían cementado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gecementeerd
  • jij had gecementeerd
  • hij/zij/het had gecementeerd
  • wij hadden gecementeerd
  • jullie hadden gecementeerd
  • zij hadden gecementeerd

Futuro I

  • yo cementaré
  • cementarás
  • él/ella cementará
  • nosotros cementaremos
  • vosotros cementaréis
  • ellos/ellas cementarán

Toekomende tijd I

  • ik zal cementeren
  • jij zult cementeren
  • hij/zij/het zal cementeren
  • wij zullen cementeren
  • jullie zullen cementeren
  • zij zullen cementeren

Futuro perfecto

  • yo habré cementado
  • habrás cementado
  • él/ella habrá cementado
  • nosotros habremos cementado
  • vosotros habréis cementado
  • ellos/ellas habrán cementado

Toekomende tijd II

  • ik zal gecementeerd hebben
  • jij zult gecementeerd hebben
  • hij/zij/het zal gecementeerd hebben
  • wij zullen gecementeerd hebben
  • jullie zullen gecementeerd hebben
  • zij zullen gecementeerd hebben

Condicional

  • yo cementaría
  • cementarías
  • él/ella cementaría
  • nosotros cementaríamos
  • vosotros cementaríais
  • ellos/ellas cementarían

Conditionalis I

  • ik zou cementeren
  • jij zou cementeren
  • hij/zij/het zou cementeren
  • wij zouden cementeren
  • jullie zouden cementeren
  • zij zouden cementeren

Condicional perfecto

  • yo habría cementado
  • habrías cementado
  • él/ella habría cementado
  • nosotros habríamos cementado
  • vosotros habríais cementado
  • ellos/ellas habrían cementado

Conditionalis II

  • ik zou hebben gecementeerd
  • jij zou hebben gecementeerd
  • hij/zij/het zou hebben gecementeerd
  • wij zouden hebben gecementeerd
  • jullie zouden hebben gecementeerd
  • zij zouden hebben gecementeerd

Imperativo presente

  • cementa
  • vosotros cementad

Imperatief

  • jij cementeer
  • jullie cementeert