Vervoeging van chafallar
Onbepaalde wijs (infinitief): chafallar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo chafallo
- tú chafallas
- él/ella chafalla
- nosotros chafallamos
- vosotros chafalláis
- ellos/ellas chafallan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beunhaas
- jij beunhaast
- hij/zij/het beunhaast
- wij beunhazen
- jullie beunhazen
- zij beunhazen
Indefinido
- yo chafallé
- tú chafallaste
- él/ella chafalló
- nosotros chafallamos
- vosotros chafallasteis
- ellos/ellas chafallaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik beunhaasde
- jij beunhaasde
- hij/zij/het beunhaasde
- wij beunhaasden
- jullie beunhaasden
- zij beunhaasden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he chafallado
- tú has chafallado
- él/ella ha chafallado
- nosotros hemos chafallado
- vosotros habéis chafallado
- ellos/ellas han chafallado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebeunhaasd
- jij hebt gebeunhaasd
- hij/zij/het heeft gebeunhaasd
- wij hebben gebeunhaasd
- jullie hebben gebeunhaasd
- zij hebben gebeunhaasd
Pluscuamperfecto
- yo había chafallado
- tú habías chafallado
- él/ella había chafallado
- nosotros habíamos chafallado
- vosotros habíais chafallado
- ellos/ellas habían chafallado
Voltooid verleden tijd
- ik had gebeunhaasd
- jij had gebeunhaasd
- hij/zij/het had gebeunhaasd
- wij hadden gebeunhaasd
- jullie hadden gebeunhaasd
- zij hadden gebeunhaasd
Futuro I
- yo chafallaré
- tú chafallarás
- él/ella chafallará
- nosotros chafallaremos
- vosotros chafallaréis
- ellos/ellas chafallarán
Toekomende tijd I
- ik zal beunhazen
- jij zult beunhazen
- hij/zij/het zal beunhazen
- wij zullen beunhazen
- jullie zullen beunhazen
- zij zullen beunhazen
Futuro perfecto
- yo habré chafallado
- tú habrás chafallado
- él/ella habrá chafallado
- nosotros habremos chafallado
- vosotros habréis chafallado
- ellos/ellas habrán chafallado
Toekomende tijd II
- ik zal gebeunhaasd hebben
- jij zult gebeunhaasd hebben
- hij/zij/het zal gebeunhaasd hebben
- wij zullen gebeunhaasd hebben
- jullie zullen gebeunhaasd hebben
- zij zullen gebeunhaasd hebben
Condicional
- yo chafallaría
- tú chafallarías
- él/ella chafallaría
- nosotros chafallaríamos
- vosotros chafallaríais
- ellos/ellas chafallarían
Conditionalis I
- ik zou beunhazen
- jij zou beunhazen
- hij/zij/het zou beunhazen
- wij zouden beunhazen
- jullie zouden beunhazen
- zij zouden beunhazen
Condicional perfecto
- yo habría chafallado
- tú habrías chafallado
- él/ella habría chafallado
- nosotros habríamos chafallado
- vosotros habríais chafallado
- ellos/ellas habrían chafallado
Conditionalis II
- ik zou hebben gebeunhaasd
- jij zou hebben gebeunhaasd
- hij/zij/het zou hebben gebeunhaasd
- wij zouden hebben gebeunhaasd
- jullie zouden hebben gebeunhaasd
- zij zouden hebben gebeunhaasd
Imperativo presente
- tú chafalla
- vosotros chafallad
Imperatief
- jij beunhaas
- jullie beunhaast