Vervoeging van cojear

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo cojeo
  • cojeas
  • él/ella cojea
  • nosotros cojeamos
  • vosotros cojeáis
  • ellos/ellas cojean

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hink
  • jij hinkt
  • hij/zij/het hinkt
  • wij hinken
  • jullie hinken
  • zij hinken

Indefinido

  • yo cojeé
  • cojeaste
  • él/ella cojeó
  • nosotros cojeamos
  • vosotros cojeasteis
  • ellos/ellas cojearon

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hinkte
  • jij hinkte
  • hij/zij/het hinkte
  • wij hinkten
  • jullie hinkten
  • zij hinkten

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he cojeado
  • has cojeado
  • él/ella ha cojeado
  • nosotros hemos cojeado
  • vosotros habéis cojeado
  • ellos/ellas han cojeado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gehinkt
  • jij hebt gehinkt
  • hij/zij/het heeft gehinkt
  • wij hebben gehinkt
  • jullie hebben gehinkt
  • zij hebben gehinkt

Pluscuamperfecto

  • yo había cojeado
  • habías cojeado
  • él/ella había cojeado
  • nosotros habíamos cojeado
  • vosotros habíais cojeado
  • ellos/ellas habían cojeado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gehinkt
  • jij had gehinkt
  • hij/zij/het had gehinkt
  • wij hadden gehinkt
  • jullie hadden gehinkt
  • zij hadden gehinkt

Futuro I

  • yo cojearé
  • cojearás
  • él/ella cojeará
  • nosotros cojearemos
  • vosotros cojearéis
  • ellos/ellas cojearán

Toekomende tijd I

  • ik zal hinken
  • jij zult hinken
  • hij/zij/het zal hinken
  • wij zullen hinken
  • jullie zullen hinken
  • zij zullen hinken

Futuro perfecto

  • yo habré cojeado
  • habrás cojeado
  • él/ella habrá cojeado
  • nosotros habremos cojeado
  • vosotros habréis cojeado
  • ellos/ellas habrán cojeado

Toekomende tijd II

  • ik zal gehinkt hebben
  • jij zult gehinkt hebben
  • hij/zij/het zal gehinkt hebben
  • wij zullen gehinkt hebben
  • jullie zullen gehinkt hebben
  • zij zullen gehinkt hebben

Condicional

  • yo cojearía
  • cojearías
  • él/ella cojearía
  • nosotros cojearíamos
  • vosotros cojearíais
  • ellos/ellas cojearían

Conditionalis I

  • ik zou hinken
  • jij zou hinken
  • hij/zij/het zou hinken
  • wij zouden hinken
  • jullie zouden hinken
  • zij zouden hinken

Condicional perfecto

  • yo habría cojeado
  • habrías cojeado
  • él/ella habría cojeado
  • nosotros habríamos cojeado
  • vosotros habríais cojeado
  • ellos/ellas habrían cojeado

Conditionalis II

  • ik zou hebben gehinkt
  • jij zou hebben gehinkt
  • hij/zij/het zou hebben gehinkt
  • wij zouden hebben gehinkt
  • jullie zouden hebben gehinkt
  • zij zouden hebben gehinkt

Imperativo presente

  • cojea
  • vosotros cojead

Imperatief

  • jij hink
  • jullie hinkt