Vervoeging van compensar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo compenso
  • compensas
  • él/ella compensa
  • nosotros compensamos
  • vosotros compensáis
  • ellos/ellas compensan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik compenseer
  • jij compenseert
  • hij/zij/het compenseert
  • wij compenseren
  • jullie compenseren
  • zij compenseren

Indefinido

  • yo compensé
  • compensaste
  • él/ella compensó
  • nosotros compensamos
  • vosotros compensasteis
  • ellos/ellas compensaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik compenseerde
  • jij compenseerde
  • hij/zij/het compenseerde
  • wij compenseerden
  • jullie compenseerden
  • zij compenseerden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he compensado
  • has compensado
  • él/ella ha compensado
  • nosotros hemos compensado
  • vosotros habéis compensado
  • ellos/ellas han compensado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gecompenseerd
  • jij hebt gecompenseerd
  • hij/zij/het heeft gecompenseerd
  • wij hebben gecompenseerd
  • jullie hebben gecompenseerd
  • zij hebben gecompenseerd

Pluscuamperfecto

  • yo había compensado
  • habías compensado
  • él/ella había compensado
  • nosotros habíamos compensado
  • vosotros habíais compensado
  • ellos/ellas habían compensado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gecompenseerd
  • jij had gecompenseerd
  • hij/zij/het had gecompenseerd
  • wij hadden gecompenseerd
  • jullie hadden gecompenseerd
  • zij hadden gecompenseerd

Futuro I

  • yo compensaré
  • compensarás
  • él/ella compensará
  • nosotros compensaremos
  • vosotros compensaréis
  • ellos/ellas compensarán

Toekomende tijd I

  • ik zal compenseren
  • jij zult compenseren
  • hij/zij/het zal compenseren
  • wij zullen compenseren
  • jullie zullen compenseren
  • zij zullen compenseren

Futuro perfecto

  • yo habré compensado
  • habrás compensado
  • él/ella habrá compensado
  • nosotros habremos compensado
  • vosotros habréis compensado
  • ellos/ellas habrán compensado

Toekomende tijd II

  • ik zal gecompenseerd hebben
  • jij zult gecompenseerd hebben
  • hij/zij/het zal gecompenseerd hebben
  • wij zullen gecompenseerd hebben
  • jullie zullen gecompenseerd hebben
  • zij zullen gecompenseerd hebben

Condicional

  • yo compensaría
  • compensarías
  • él/ella compensaría
  • nosotros compensaríamos
  • vosotros compensaríais
  • ellos/ellas compensarían

Conditionalis I

  • ik zou compenseren
  • jij zou compenseren
  • hij/zij/het zou compenseren
  • wij zouden compenseren
  • jullie zouden compenseren
  • zij zouden compenseren

Condicional perfecto

  • yo habría compensado
  • habrías compensado
  • él/ella habría compensado
  • nosotros habríamos compensado
  • vosotros habríais compensado
  • ellos/ellas habrían compensado

Conditionalis II

  • ik zou hebben gecompenseerd
  • jij zou hebben gecompenseerd
  • hij/zij/het zou hebben gecompenseerd
  • wij zouden hebben gecompenseerd
  • jullie zouden hebben gecompenseerd
  • zij zouden hebben gecompenseerd

Imperativo presente

  • compensa
  • vosotros compensad

Imperatief

  • jij compenseer
  • jullie compenseert