Vervoeging van complacer
Onbepaalde wijs (infinitief): complacer
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo complazco
- tú complaces
- él/ella complace
- nosotros complacemos
- vosotros complacéis
- ellos/ellas complacen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bevredig
- jij bevredigt
- hij/zij/het bevredigt
- wij bevredigen
- jullie bevredigen
- zij bevredigen
Indefinido
- yo complací
- tú complaciste
- él/ella complació
- nosotros complacimos
- vosotros complacisteis
- ellos/ellas complacieron
Onvoltooid verleden tijd
- ik bevredigde
- jij bevredigde
- hij/zij/het bevredigde
- wij bevredigden
- jullie bevredigden
- zij bevredigden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he complacido
- tú has complacido
- él/ella ha complacido
- nosotros hemos complacido
- vosotros habéis complacido
- ellos/ellas han complacido
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bevredigd
- jij hebt bevredigd
- hij/zij/het heeft bevredigd
- wij hebben bevredigd
- jullie hebben bevredigd
- zij hebben bevredigd
Pluscuamperfecto
- yo había complacido
- tú habías complacido
- él/ella había complacido
- nosotros habíamos complacido
- vosotros habíais complacido
- ellos/ellas habían complacido
Voltooid verleden tijd
- ik had bevredigd
- jij had bevredigd
- hij/zij/het had bevredigd
- wij hadden bevredigd
- jullie hadden bevredigd
- zij hadden bevredigd
Futuro I
- yo complaceré
- tú complacerás
- él/ella complacerá
- nosotros complaceremos
- vosotros complaceréis
- ellos/ellas complacerán
Toekomende tijd I
- ik zal bevredigen
- jij zult bevredigen
- hij/zij/het zal bevredigen
- wij zullen bevredigen
- jullie zullen bevredigen
- zij zullen bevredigen
Futuro perfecto
- yo habré complacido
- tú habrás complacido
- él/ella habrá complacido
- nosotros habremos complacido
- vosotros habréis complacido
- ellos/ellas habrán complacido
Toekomende tijd II
- ik zal bevredigd hebben
- jij zult bevredigd hebben
- hij/zij/het zal bevredigd hebben
- wij zullen bevredigd hebben
- jullie zullen bevredigd hebben
- zij zullen bevredigd hebben
Condicional
- yo complacería
- tú complacerías
- él/ella complacería
- nosotros complaceríamos
- vosotros complaceríais
- ellos/ellas complacerían
Conditionalis I
- ik zou bevredigen
- jij zou bevredigen
- hij/zij/het zou bevredigen
- wij zouden bevredigen
- jullie zouden bevredigen
- zij zouden bevredigen
Condicional perfecto
- yo habría complacido
- tú habrías complacido
- él/ella habría complacido
- nosotros habríamos complacido
- vosotros habríais complacido
- ellos/ellas habrían complacido
Conditionalis II
- ik zou hebben bevredigd
- jij zou hebben bevredigd
- hij/zij/het zou hebben bevredigd
- wij zouden hebben bevredigd
- jullie zouden hebben bevredigd
- zij zouden hebben bevredigd
Imperativo presente
- tú complace
- vosotros complaced
Imperatief
- jij bevredig
- jullie bevredigt