Vervoeging van constituir
Onbepaalde wijs (infinitief): constituir
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo constituyo
- tú constituyes
- él/ella constituye
- nosotros constituimos
- vosotros constituís
- ellos/ellas constituyen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maak uit
- jij maakt uit
- hij/zij/het maakt uit
- wij maken uit
- jullie maken uit
- zij maken uit
Indefinido
- yo constituí
- tú constituiste
- él/ella constituyó
- nosotros constituimos
- vosotros constituisteis
- ellos/ellas constituyeron
Onvoltooid verleden tijd
- ik maakte uit
- jij maakte uit
- hij/zij/het maakte uit
- wij maakten uit
- jullie maakten uit
- zij maakten uit
Pretérito perfecto compuesto
- yo he constituido
- tú has constituido
- él/ella ha constituido
- nosotros hemos constituido
- vosotros habéis constituido
- ellos/ellas han constituido
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgemaakt
- jij hebt uitgemaakt
- hij/zij/het heeft uitgemaakt
- wij hebben uitgemaakt
- jullie hebben uitgemaakt
- zij hebben uitgemaakt
Pluscuamperfecto
- yo había constituido
- tú habías constituido
- él/ella había constituido
- nosotros habíamos constituido
- vosotros habíais constituido
- ellos/ellas habían constituido
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgemaakt
- jij had uitgemaakt
- hij/zij/het had uitgemaakt
- wij hadden uitgemaakt
- jullie hadden uitgemaakt
- zij hadden uitgemaakt
Futuro I
- yo constituiré
- tú constituirás
- él/ella constituirá
- nosotros constituiremos
- vosotros constituiréis
- ellos/ellas constituirán
Toekomende tijd I
- ik zal uitmaken
- jij zult uitmaken
- hij/zij/het zal uitmaken
- wij zullen uitmaken
- jullie zullen uitmaken
- zij zullen uitmaken
Futuro perfecto
- yo habré constituido
- tú habrás constituido
- él/ella habrá constituido
- nosotros habremos constituido
- vosotros habréis constituido
- ellos/ellas habrán constituido
Toekomende tijd II
- ik zal uitgemaakt hebben
- jij zult uitgemaakt hebben
- hij/zij/het zal uitgemaakt hebben
- wij zullen uitgemaakt hebben
- jullie zullen uitgemaakt hebben
- zij zullen uitgemaakt hebben
Condicional
- yo constituiría
- tú constituirías
- él/ella constituiría
- nosotros constituiríamos
- vosotros constituiríais
- ellos/ellas constituirían
Conditionalis I
- ik zou uitmaken
- jij zou uitmaken
- hij/zij/het zou uitmaken
- wij zouden uitmaken
- jullie zouden uitmaken
- zij zouden uitmaken
Condicional perfecto
- yo habría constituido
- tú habrías constituido
- él/ella habría constituido
- nosotros habríamos constituido
- vosotros habríais constituido
- ellos/ellas habrían constituido
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgemaakt
- jij zou hebben uitgemaakt
- hij/zij/het zou hebben uitgemaakt
- wij zouden hebben uitgemaakt
- jullie zouden hebben uitgemaakt
- zij zouden hebben uitgemaakt
Imperativo presente
- tú constituye
- vosotros constituid
Imperatief
- jij maak uit
- jullie maakt uit