Vervoeging van defender

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo defiendo
  • defiendes
  • él/ella defiende
  • nosotros defendemos
  • vosotros defendéis
  • ellos/ellas defienden

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verdedig
  • jij verdedigt
  • hij/zij/het verdedigt
  • wij verdedigen
  • jullie verdedigen
  • zij verdedigen

Indefinido

  • yo defendí
  • defendiste
  • él/ella defendió
  • nosotros defendimos
  • vosotros defendisteis
  • ellos/ellas defendieron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verdedigde
  • jij verdedigde
  • hij/zij/het verdedigde
  • wij verdedigden
  • jullie verdedigden
  • zij verdedigden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he defendido
  • has defendido
  • él/ella ha defendido
  • nosotros hemos defendido
  • vosotros habéis defendido
  • ellos/ellas han defendido

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verdedigd
  • jij hebt verdedigd
  • hij/zij/het heeft verdedigd
  • wij hebben verdedigd
  • jullie hebben verdedigd
  • zij hebben verdedigd

Pluscuamperfecto

  • yo había defendido
  • habías defendido
  • él/ella había defendido
  • nosotros habíamos defendido
  • vosotros habíais defendido
  • ellos/ellas habían defendido

Voltooid verleden tijd

  • ik had verdedigd
  • jij had verdedigd
  • hij/zij/het had verdedigd
  • wij hadden verdedigd
  • jullie hadden verdedigd
  • zij hadden verdedigd

Futuro I

  • yo defenderé
  • defenderás
  • él/ella defenderá
  • nosotros defenderemos
  • vosotros defenderéis
  • ellos/ellas defenderán

Toekomende tijd I

  • ik zal verdedigen
  • jij zult verdedigen
  • hij/zij/het zal verdedigen
  • wij zullen verdedigen
  • jullie zullen verdedigen
  • zij zullen verdedigen

Futuro perfecto

  • yo habré defendido
  • habrás defendido
  • él/ella habrá defendido
  • nosotros habremos defendido
  • vosotros habréis defendido
  • ellos/ellas habrán defendido

Toekomende tijd II

  • ik zal verdedigd hebben
  • jij zult verdedigd hebben
  • hij/zij/het zal verdedigd hebben
  • wij zullen verdedigd hebben
  • jullie zullen verdedigd hebben
  • zij zullen verdedigd hebben

Condicional

  • yo defendería
  • defenderías
  • él/ella defendería
  • nosotros defenderíamos
  • vosotros defenderíais
  • ellos/ellas defenderían

Conditionalis I

  • ik zou verdedigen
  • jij zou verdedigen
  • hij/zij/het zou verdedigen
  • wij zouden verdedigen
  • jullie zouden verdedigen
  • zij zouden verdedigen

Condicional perfecto

  • yo habría defendido
  • habrías defendido
  • él/ella habría defendido
  • nosotros habríamos defendido
  • vosotros habríais defendido
  • ellos/ellas habrían defendido

Conditionalis II

  • ik zou hebben verdedigd
  • jij zou hebben verdedigd
  • hij/zij/het zou hebben verdedigd
  • wij zouden hebben verdedigd
  • jullie zouden hebben verdedigd
  • zij zouden hebben verdedigd

Imperativo presente

  • defiende
  • vosotros defended

Imperatief

  • jij verdedig
  • jullie verdedigt