Vervoeging van deletrear

Vertaling: spellen

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo deletreo
  • deletreas
  • él/ella deletrea
  • nosotros deletreamos
  • vosotros deletreáis
  • ellos/ellas deletrean

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik spel
  • jij spelt
  • hij/zij/het spelt
  • wij spellen
  • jullie spellen
  • zij spellen

Indefinido

  • yo deletreé
  • deletreaste
  • él/ella deletreó
  • nosotros deletreamos
  • vosotros deletreasteis
  • ellos/ellas deletrearon

Onvoltooid verleden tijd

  • ik spelde
  • jij spelde
  • hij/zij/het spelde
  • wij spelden
  • jullie spelden
  • zij spelden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he deletreado
  • has deletreado
  • él/ella ha deletreado
  • nosotros hemos deletreado
  • vosotros habéis deletreado
  • ellos/ellas han deletreado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gespeld
  • jij hebt gespeld
  • hij/zij/het heeft gespeld
  • wij hebben gespeld
  • jullie hebben gespeld
  • zij hebben gespeld

Pluscuamperfecto

  • yo había deletreado
  • habías deletreado
  • él/ella había deletreado
  • nosotros habíamos deletreado
  • vosotros habíais deletreado
  • ellos/ellas habían deletreado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gespeld
  • jij had gespeld
  • hij/zij/het had gespeld
  • wij hadden gespeld
  • jullie hadden gespeld
  • zij hadden gespeld

Futuro I

  • yo deletrearé
  • deletrearás
  • él/ella deletreará
  • nosotros deletrearemos
  • vosotros deletrearéis
  • ellos/ellas deletrearán

Toekomende tijd I

  • ik zal spellen
  • jij zult spellen
  • hij/zij/het zal spellen
  • wij zullen spellen
  • jullie zullen spellen
  • zij zullen spellen

Futuro perfecto

  • yo habré deletreado
  • habrás deletreado
  • él/ella habrá deletreado
  • nosotros habremos deletreado
  • vosotros habréis deletreado
  • ellos/ellas habrán deletreado

Toekomende tijd II

  • ik zal gespeld hebben
  • jij zult gespeld hebben
  • hij/zij/het zal gespeld hebben
  • wij zullen gespeld hebben
  • jullie zullen gespeld hebben
  • zij zullen gespeld hebben

Condicional

  • yo deletrearía
  • deletrearías
  • él/ella deletrearía
  • nosotros deletrearíamos
  • vosotros deletrearíais
  • ellos/ellas deletrearían

Conditionalis I

  • ik zou spellen
  • jij zou spellen
  • hij/zij/het zou spellen
  • wij zouden spellen
  • jullie zouden spellen
  • zij zouden spellen

Condicional perfecto

  • yo habría deletreado
  • habrías deletreado
  • él/ella habría deletreado
  • nosotros habríamos deletreado
  • vosotros habríais deletreado
  • ellos/ellas habrían deletreado

Conditionalis II

  • ik zou hebben gespeld
  • jij zou hebben gespeld
  • hij/zij/het zou hebben gespeld
  • wij zouden hebben gespeld
  • jullie zouden hebben gespeld
  • zij zouden hebben gespeld

Imperativo presente

  • deletrea
  • vosotros deletread

Imperatief

  • jij spel
  • jullie spelt