Vervoeging van descansar
Onbepaalde wijs (infinitief): descansar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo descanso
- tú descansas
- él/ella descansa
- nosotros descansamos
- vosotros descansáis
- ellos/ellas descansan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik rust uit
- jij rust uit
- hij/zij/het rust uit
- wij rusten uit
- jullie rusten uit
- zij rusten uit
Indefinido
- yo descansé
- tú descansaste
- él/ella descansó
- nosotros descansamos
- vosotros descansasteis
- ellos/ellas descansaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik rustte uit
- jij rustte uit
- hij/zij/het rustte uit
- wij rustten uit
- jullie rustten uit
- zij rustten uit
Pretérito perfecto compuesto
- yo he descansado
- tú has descansado
- él/ella ha descansado
- nosotros hemos descansado
- vosotros habéis descansado
- ellos/ellas han descansado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgerust
- jij hebt uitgerust
- hij/zij/het heeft uitgerust
- wij hebben uitgerust
- jullie hebben uitgerust
- zij hebben uitgerust
Pluscuamperfecto
- yo había descansado
- tú habías descansado
- él/ella había descansado
- nosotros habíamos descansado
- vosotros habíais descansado
- ellos/ellas habían descansado
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgerust
- jij had uitgerust
- hij/zij/het had uitgerust
- wij hadden uitgerust
- jullie hadden uitgerust
- zij hadden uitgerust
Futuro I
- yo descansaré
- tú descansarás
- él/ella descansará
- nosotros descansaremos
- vosotros descansaréis
- ellos/ellas descansarán
Toekomende tijd I
- ik zal uitrusten
- jij zult uitrusten
- hij/zij/het zal uitrusten
- wij zullen uitrusten
- jullie zullen uitrusten
- zij zullen uitrusten
Futuro perfecto
- yo habré descansado
- tú habrás descansado
- él/ella habrá descansado
- nosotros habremos descansado
- vosotros habréis descansado
- ellos/ellas habrán descansado
Toekomende tijd II
- ik zal uitgerust hebben
- jij zult uitgerust hebben
- hij/zij/het zal uitgerust hebben
- wij zullen uitgerust hebben
- jullie zullen uitgerust hebben
- zij zullen uitgerust hebben
Condicional
- yo descansaría
- tú descansarías
- él/ella descansaría
- nosotros descansaríamos
- vosotros descansaríais
- ellos/ellas descansarían
Conditionalis I
- ik zou uitrusten
- jij zou uitrusten
- hij/zij/het zou uitrusten
- wij zouden uitrusten
- jullie zouden uitrusten
- zij zouden uitrusten
Condicional perfecto
- yo habría descansado
- tú habrías descansado
- él/ella habría descansado
- nosotros habríamos descansado
- vosotros habríais descansado
- ellos/ellas habrían descansado
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgerust
- jij zou hebben uitgerust
- hij/zij/het zou hebben uitgerust
- wij zouden hebben uitgerust
- jullie zouden hebben uitgerust
- zij zouden hebben uitgerust
Imperativo presente
- tú descansa
- vosotros descansad
Imperatief
- jij rust uit
- jullie rust uit