Vervoeging van descartar

Vertaling: afschuiven

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo descarto
  • descartas
  • él/ella descarta
  • nosotros descartamos
  • vosotros descartáis
  • ellos/ellas descartan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schuif af
  • jij schuift af
  • hij/zij/het schuift af
  • wij schuiven af
  • jullie schuiven af
  • zij schuiven af

Indefinido

  • yo descarté
  • descartaste
  • él/ella descartó
  • nosotros descartamos
  • vosotros descartasteis
  • ellos/ellas descartaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schoof af
  • jij schoof af
  • hij/zij/het schoof af
  • wij schoven af
  • jullie schoven af
  • zij schoven af

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he descartado
  • has descartado
  • él/ella ha descartado
  • nosotros hemos descartado
  • vosotros habéis descartado
  • ellos/ellas han descartado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgeschoven
  • jij hebt afgeschoven
  • hij/zij/het heeft afgeschoven
  • wij hebben afgeschoven
  • jullie hebben afgeschoven
  • zij hebben afgeschoven

Pluscuamperfecto

  • yo había descartado
  • habías descartado
  • él/ella había descartado
  • nosotros habíamos descartado
  • vosotros habíais descartado
  • ellos/ellas habían descartado

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgeschoven
  • jij had afgeschoven
  • hij/zij/het had afgeschoven
  • wij hadden afgeschoven
  • jullie hadden afgeschoven
  • zij hadden afgeschoven

Futuro I

  • yo descartaré
  • descartarás
  • él/ella descartará
  • nosotros descartaremos
  • vosotros descartaréis
  • ellos/ellas descartarán

Toekomende tijd I

  • ik zal afschuiven
  • jij zult afschuiven
  • hij/zij/het zal afschuiven
  • wij zullen afschuiven
  • jullie zullen afschuiven
  • zij zullen afschuiven

Futuro perfecto

  • yo habré descartado
  • habrás descartado
  • él/ella habrá descartado
  • nosotros habremos descartado
  • vosotros habréis descartado
  • ellos/ellas habrán descartado

Toekomende tijd II

  • ik zal afgeschoven hebben
  • jij zult afgeschoven hebben
  • hij/zij/het zal afgeschoven hebben
  • wij zullen afgeschoven hebben
  • jullie zullen afgeschoven hebben
  • zij zullen afgeschoven hebben

Condicional

  • yo descartaría
  • descartarías
  • él/ella descartaría
  • nosotros descartaríamos
  • vosotros descartaríais
  • ellos/ellas descartarían

Conditionalis I

  • ik zou afschuiven
  • jij zou afschuiven
  • hij/zij/het zou afschuiven
  • wij zouden afschuiven
  • jullie zouden afschuiven
  • zij zouden afschuiven

Condicional perfecto

  • yo habría descartado
  • habrías descartado
  • él/ella habría descartado
  • nosotros habríamos descartado
  • vosotros habríais descartado
  • ellos/ellas habrían descartado

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgeschoven
  • jij zou hebben afgeschoven
  • hij/zij/het zou hebben afgeschoven
  • wij zouden hebben afgeschoven
  • jullie zouden hebben afgeschoven
  • zij zouden hebben afgeschoven

Imperativo presente

  • descarta
  • vosotros descartad

Imperatief

  • jij schuif af
  • jullie schuift af